3
Voordat u begint
3
Opstelling en montage
3.1
Voordat u begint
3.2
Benodigde gereedschappen/hulpmiddelen
3.3
Voorbereiding
3.4
Opstellen van de reductor
6
De aandrijving mag alleen gemonteerd worden als
•
de gegevens op het typeplaatje van de aandrijving met de netspanning overeen-
stemmen;
•
de aandrijving onbeschadigd is (geen schade door transport of opslag);
•
het zeker is dat er aan de volgende voorwaarden is voldaan:
– bij standaardreductoren: omgevingstemperatuur tussen -10 °C und +60 °C, geen
olie, zuren, gassen, dampen, stralingen enz.
– bij speciale uitvoeringen: aandrijving uitgevoerd overeenkomstig de omgevings-
condities.
•
set ring-/steeksleutels
•
momentsleutel (+ set schroevendraaiers met lange zeskantstift)
•
optrekhulpstuk;
•
eventueel uitvulmateriaal (vulringen, afstandsbussen)
•
bevestigingsmateriaal voor overbrengingscomponenten
•
glijmiddel (bijv. NOCO
Uitgaande assen en flensvakken van de aan te bouwen motor moeten grondig gereinigd
worden van corrosiewerende middelen, verontreinigingen e.d. (in de handel verkrijgbaar
oplosmiddel gebruiken). Het oplosmiddel mag niet in contact komen met de afdichting-
slippen van de askeerringen - materiaalschade!
De reductor resp. motorreductor mag alleen in de aangegeven bouwvorm op een vlak-
1
ke
, trillingsdempende en torsiestijve fundatie worden opgesteld/gemonteerd. Bij ge-
vaar van galvanische corrosie tussen de reductor en de aangedreven machine (contact
tussen verschillende metalen zoals bijv. gietijzer/roestvast staal) dient kunststof vulma-
teriaal toegepast te worden (2-3 mm dik)! Bouten moeten eveneens voorzien worden
van kunststof sluitringen. Behuizing bovendien aarden - aardbouten op de motor gebrui-
ken.
1. Maximaal toelaatbare vlakheidsafwijking voor flensbevestiging (richtwaarden volgens DIN ISO 1101): bij
flens 120 ... 600 mm maximale fout 0,2 ... 0,5 mm.
®
-Fluid)
Technische handleiding – Spelingsarme planetaire reductoren