Tabel 8.
Probleem – Alarm MS (motorbeveiliging)
Oorzaak
1. Fase-uitval of doorgeslagen zeke-
ring.
2. Kabelbreuk
3. Defecte softstarter (driefasige
warmtepomp).
4. Defecte softstarter (eenfasige
warmtepomp).
5. Motorbeveiliging defect of verkeerd
ingesteld.
6. Defecte compressor.
7. Alarm van eenfasige softstarter.
Tabel 9.
Probleem – Alarm sensoren (alle)
Oorzaak
Sensorstoring of kabelstoring.
18 – Servicehandleiding VMGFJ110
Lokaliseren van storing
Controleer de zekeringen in de zekerin-
genkast. Controleer of alle fasen aanwezig
zijn op de klemmenstrook voor ingaande
voeding. Controleer bovendien of de
bekabeling overal goed vastzit. Bij gebruik
van schroefklemmen moeten deze overal
goed zijn aangedraaid. Bij gebruik van
doorvoerklemmen moeten de kabels
goed in het juiste gat zitten met belasting
op de kabel.
Controleer de voeding van de motorbe-
veiliging, softstarter of compressor.
Voer een controlemeting uit en kijk of bij
een signaal van de warmtepompkaart (er
moet dan spanning zijn tussen A1 & A2 op
de softstarter) de softstarter alle drie de
fasen doorlaat naar de compressor.
Voer een controlemeting uit en kijk of bij
een signaal van de warmtepompkaart (er
moet dan spanning zijn tussen ON & N op
de softstarter) de softstarter de fase door-
laat naar de compressor.
Gebruikt een stroommeettang om te kij-
ken wanneer de motorbeveiliging wordt
geactiveerd. Controleer de instelling van
de motorbeveiliging.
Vergelijken met tabel. Voor een driefasige
warmtepomp moeten alle drie de fases
worden gemeten.
Voer een controlemeting uit van de span-
ning voor de fase(n) (steeds naar de nul)
bij de compressor. Er mag geen sprake zijn
van grote afwijkingen tussen de fase(n). Bij
controlemeting van de weerstand van de
wikkelingen moet de waarde voor de wik-
kelingen één tot drie gelijk zijn.
Controleer de oorzaak van de storing met
behulp van de LED-lampjes op de softstar-
ter.
Lokaliseren van storing
•
Bij weerstandsmeting van de senso-
ren moeten eerst de sensorkabels
worden losgemaakt van de regelap-
paratuur of klemmenstrook.
•
Meet eerst de sensor inclusief kabel
en controleer aan de hand van de
weerstandstabel in Symbolen op stic-
kers.
•
Als de gemeten waarde niet overeen-
komt met de tabel, meet u alleen de
sensor en controleert u aan de hand
van de weerstandstabel in Meetpun-
ten, Pagina 11.
Actie
Als een van de fasen ontbreekt, contro-
leert u achterwaarts in de richting van de
hoofdelektriciteitskast van het gebouw.
Als de fasen ook daar weg zijn, neemt u
contact op met de netwerkprovider.
Als er een kabel beschadigd is, vervangt
u deze.
Als de softstarter de fase niet naar beho-
ren doorlaat bij een signaal vanaf de
warmtepompkaart, vervangt u deze.
Als de softstarter de fase niet naar beho-
ren doorlaat bij een signaal vanaf de
warmtepompkaart en niet zoals hieron-
der beschreven een alarm geeft, ver-
vangt u deze.
Als de motorbeveiliging defect is, ver-
vangt u deze.
Als deze verkeerd is ingesteld, stelt u
hem een op de juiste waarde.
Als de compressor defect is, vervangt u
deze.
Actie
Als de sensor de correcte waarde aan-
geeft, is de kabel defect.
Als de sensor niet de correcte waarde
aangeeft, is de sensor defect.