6.0 Mechanische structuur (vervolg)
FIGUUR 14D -
Installatie van de
uitlaatkap voor
afzuigventilator optie
PE__ zonder wiel
6.2 Leiding-
aansluitingen en
leidingwerk
LET OP: Als de
statische druk
van een extern
leidingsysteem niet
binnen de grenzen
op het typeplaatje
ligt, kan de motor
overbelast raken.
• Type leidingwerk - Het type leidinginstallatie dat moeten
worden gebruikt, hangt mede af van de dakconstructie
(houten dwarsbalk, stalen dwarsbalk, stalen ligger,
prefabbeton) en het plafond (verlaagd, ingebouwd, enz.).
• Materiaal leidingwerk - Rechthoekige leidingen moeten
worden vervaardigd uit gegalvaniseerd staal van 26 gauge
of aluminium van 24 gauge.
• Structuur leidingwerk - Alle leidingdoorsneden van
610 mm (24 inch) of breder, en met een lengte van meer
dan 1219 mm (48 inch), moeten in dwarsrichting worden
onderbroken aan de boven- en onderzijde en worden
afgewerkt met staande naden of hoekijzerbeugels. De
voegen moeten worden gevuld met S-vormige strips in
uitzetrichting of worden dichtgemaakt.
• Doorvoeringen in metselwerkmuren -
Toevoerluchtleidingen mogen niet in contact komen met
metselwerkmuren. Isoleer alle door metselwerkmuren
gevoerde luchtleidingen met minimaal 13 mm (1/2") isolatie.
25 mm (1") wordt aanbevolen.
• Doorvoeringen in niet-gekoelde/niet-verwarmde ruimtes
- Isoleer alle blootliggende toevoerluchtleidingen door niet-
6.3 Condensafvoer
koelsectie
OPMERKING: Zie hoofdstuk
9.2 voor hoogeffi ciënte
gasverwarmingssectie.
P125,1604,NL, pagina 22
Eisen en suggesties voor de installatie van leidingen
Er bevinden zich leidingaansluitingen in de dakconsole die voor het apparaat is ontworpen;
zie FIGUUR 2 op pagina 7, FIGUUR 3 op pagina 8 of FIGUUR 4 op pagina 9 voor de afmetin-
gen van de leidingaansluitingen. Dakconsoles met neerwaartse stroming zijn ontworpen voor
installatie van leidingwerk langs de bovenzijde vóór plaatsing van het apparaat op de console.
Horizontale consoles zijn aan de zijkant onder de condensor voorzien van leidingfl enzen voor
retour- en toevoerlucht. Zie FIGUUR 5, pagina 11 of FIGUUR 10, pagina 14 in hoofdstuk 5.3.
OPMERKING: Voor alle installaties is een temperatuursensor voor uitlaatlucht nodig. Zie hoofd-
stuk 7.5.3 voor plaatsing van de uitlaatluchtsensor in het leidingwerk.
FIGUUR 15 - Vermijd bij de installatie
van een apparaat met een dubbele
verwarmingssectie rechtstreekse plaatsing
van een 'T'-stuk in de uitlaat- (toevoer)
leiding.
Door rechtstreekse plaatsing van een 'T'-stuk
in de afvoerleiding is laagvorming van de lucht
mogelijk waardoor warme lucht slechts naar
één segment van de leiding neerdaalt.
Vermijd deze confi guratie van toevoerleiding.
Als de confi guratie niet vermijdbaar is, plaatst
u luchtmengers in het leidingwerk.
De opvangbak van de koelsectie bevindt zich onder de toegangsdeur van de spoel in de koelsectie.
De afvoeraansluiting van 32 mm (1-1/4") loopt door de zijkant van de kast.
Volg de onderstaande instructies om een sifon in de afvoer te plaatsen. Verklein de afvoer-
diameter niet. Bevestig de afvoerleiding ten minste om de 13 mm (1/2") voor elk doorlopend hori-
zontaal trajectdeel van 3 m (10 voet). Afvoerleidingen mogen opening van toegangspanelen of
-deuren niet hinderen. Een obstructie in de afvoer of een slecht ontworpen afvoer kan ertoe leiden
dat de opvangbak overstroomt. Overstroming kan leiden tot schade aan het apparaat en/of het
gebouw. Als de installatie of de lokale wetgeving dit vereist, moet u de afvoer in een afvalwatersys-
teem leiden.
De uitlaatkap installeren op een apparaat
met optie PE_Afzuigventilator
De uitlaatopening bevindt zich in het
deurpaneel.
1) Plaats de zijkant van de kap zodanig dat
deze is uitgelijnd met de openingen in het
deurpaneel. Bevestig deze met
plaatmetalen schroeven.
2) Herhaal het bevestigingsproces aan de
andere kant.
3) Schuif de bovenkant op zijn plaats over de
zijpanelen. Bevestig de bovenzijde aan de
deur en de zijpanelen.
Warme
lucht
gekoelde of niet-verwarmde ruimtes met minimaal 13 mm
(1/2") isolatie. 25 mm (1") wordt aanbevolen.
• Leidingsteunen - Bevestig alle leidingen stevig aan de
gebouwfunderingen. Laat de leidingen niet alleen steunen
op de leidingaansluitingen van het apparaat.
• Dimensionering leidingwerk - Correcte dimensionering
van het leidingwerk voor de toevoerlucht is noodzakelijk voor
een correct werkende installatie.
• Leidingaansluitingen - Gebruik fl exibele
leidingaansluitingen om de overdracht van geluid en
trillingen te minimaliseren. Leidingen moeten worden
bevestigd en afgedicht om luchtdichte aansluitingen te
verkrijgen.
• Grootte retourluchtleiding/-grille - Controleer of de
retourluchtleiding of -grille een vrije ruimte heeft die gelijk is
aan de aansluitgrootte van de retourleiding.
Controletoegang
Dubbele
gasverwarmingssectie
Koude
lucht