– Toets 1 keer aanraken:
De temperatuurwaarde wijzigt in
stappen van 1 °C.
– Vinger laten rusten op de toets:
De temperatuurwaarde wijzigt
ononderbroken.
Als de laagste of hoogste instelbare
temperatuur is bereikt, gaat respectie-
velijk de sensortoets X of Y uit.
Het temperatuurdisplay op het be-
dieningspaneel geeft altijd de ge-
wenste temperatuur weer.
Als u de temperatuur hebt gewijzigd,
controleert u deze na ca. 6 uur als er
weinig voedsel in het toestel zit en na
ca. 24 uur als het toestel volledig ge-
vuld is. Pas dan heeft het toestel de
gekozen temperatuur werkelijk bereikt.
Als de temperatuur na die tijd te hoog
of te laag is, stelt u een andere tempe-
ratuur in.
Mogelijke
temperatuurinstellingen
De temperatuur kan als volgt worden
ingesteld:
– In de koelzone: van 2 °C tot 8 °C.
De tijd die nodig is om de laagste
temperatuur te bereiken, is afhanke-
lijk van de opstelplaats en van de
omgevingstemperatuur. Bij een
hoge omgevingstemperatuur kan de
laagste temperatuur niet altijd wor-
den bereikt.
De juiste temperatuur
Temperatuureenheid
(Fahrenheit/Celsius)
De temperatuur kan in Celsius of
Fahrenheit worden weergegeven.
^ Raak de thermometertoets aan, zodat
deze geel oplicht.
^ Raak de sensortoets voor de koelzo-
ne aan, zodat deze geel oplicht.
^ Onthou de positie van de toets X,
maar raak deze toets nog niet aan!
^ Raak de thermometertoets aan tot
deze wit oplicht en alle andere
toetsen uitgaan.
^ Plaats een vinger op de positie van
de toets X en laat uw vinger op de
toets rusten.
^ Terwijl uw vinger op de toets X rust,
raakt u 1 keer de thermometertoets
aan.
^ Hou uw vinger nog 4 seconden op
de toets X, tot de toetsen c en Y op-
lichten.
23