Hoofdstuk 3
◦
Afdrukmateriaal met inkepingen of perforaties
◦
Afdrukmateriaal met een zware textuur of reliëf of afdrukmateriaal dat inkt niet
goed absorbeert
◦
Afdrukmateriaal dat te dun is of gemakkelijk kan worden uitgerekt
•
Laat het afdrukmateriaal 's nachts niet in de invoerlade zitten. Hierdoor kan het
kromtrekken.
•
Neem elk afgedrukt vel uit het apparaat en leg het opzij om het laten drogen. Als
nat afdrukmateriaal wordt opgestapeld, kunnen vlekken ontstaan.
•
Zie
Kleuren kalibreren
Kaarten en enveloppen
•
Gebruik geen enveloppen met een hele gladde afwerking, zelfklevende randen,
sluitingen of vensters. Gebruik ook geen kaarten en enveloppen met dikke,
onregelmatige of gekrulde randen of enveloppen die gekreukt, gescheurd of
anderszins beschadigd zijn.
•
Gebruik platte, strak gevouwen enveloppen.
•
Laad enveloppen altijd in de printer met de flap naar de achterzijde van de printer
gekeerd en zorg dat de plaats voor de postzegel overeenstemt met het
enveloppictogram.
Afdrukmateriaal voor foto's
•
Gebruik de modus Beste voor het afdrukken van foto's. In deze modus neemt het
afdrukken meer tijd in beslag omdat meer computergeheugen vereist is.
•
Verwijder elk vel dat uit de printer komt en leg het weg om te drogen. Wanneer nat
afdrukmateriaal zich opstapelt kunnen vlekken ontstaan.
•
Fotopapier moet effen zijn vóór het afdrukken. Als de hoeken van het fotopapier
meer dan 10 mm opkrullen, maakt u het papier effen door het opnieuw in de
afsluitbare zak te plaatsen en deze tot een buis te rollen. Rol de vellen op tegen de
oorspronkelijke krulrichting in. Rol het papier op tot een buis met een diameter van
niet minder dan 4 cm.
20
Het apparaat gebruiken
voor instructies over het kalibreren van de kleuren.