8.5 Leidingwerk
8.5.1 Leidingen
Zorg bij het installeren van de leidingen dat het
pomphuis niet door het leidingwerk onder spanning
komt te staan.
De inlaat- en uitlaatleidingen moeten een toerei-
kende doorlaat hebben, rekening houdend met de
voordruk van de pomp.
Installeer de leidingen zodanig dat luchtinsluiting
wordt vermeden, vooral aan de inlaatzijde van de
pomp.
Afb. 17 Leidingen
Plaats afsluitkleppen aan beide kanten van de pomp
om te voorkomen dat u het systeem moet laten leeg-
lopen als de pomp gereinigd of gerepareerd moet
worden.
Zorg dat de leidingen zo dicht mogelijk bij de pomp
voldoende worden ondersteund, zowel aan de inlaat-
als aan de uitlaatzijde. De tegenflenzen moeten dicht
bij de flenzen van de pomp geplaatst worden zonder
onder spanning te komen, aangezien dit schade aan
de pomp kan veroorzaken.
Afb. 18 NB, NBG pompinstallatie
20
8.5.2 Directe montage in leidingen
Pompen uitgerust met motoren tot en met bouw-
grootte 132 zijn geschikt voor directe montage in
ondersteunde leidingen.
Afb. 19 Directe montage in leidingen
Bij dit type opstelling is het gebruik van expansiekop-
pelingen niet mogelijk.
Hang de leidingen op aan passende
leidinghangers om geluidloze werking
N.B.
te garanderen.
8.5.3 Omloopleiding
Waarschuwing
De pomp mag niet tegen een gesloten
klep draaien aangezien dit kan leiden
tot een toename in temperatuur/vor-
ming van stoom in de pomp, wat
schade aan de pomp kan veroorzaken.
Als er enig risico bestaat dat de pomp tegen een
gesloten klep draait, moet worden gezorgd voor een
minimale vloeistofstroom door de pomp, door een
omloop- of afvoerleiding op de uitlaatleiding aan te
sluiten. Het minimale debiet moet ten minste 10 %
van het maximale debiet bedragen. Het debiet en de
opvoerhoogte staan vermeld op het typeplaatje van
de pomp.