Storing
Oorzaak
3.
De pomp
a)
maakt te veel
lawaai.
De pomp
draait onregel-
b)
matig en trilt.
c)
d)
e)
f)
g)
h)
i)
j)
k)
4.
Lekkende
a)
pomp, aan-
sluitingen of
mechanische
asafdichting.
b)
c)
d)
e)
5.
Te hoge tem-
a)
peratuur in
pomp of
b)
motor.
c)
d)
e)
f)
17. Afvalverwijdering
Dit product, of onderdelen van dit product dienen op
een milieuvriendelijke manier afgevoerd te worden:
1. Breng het naar het gemeentelijke afvaldepot.
2. Wanneer dit niet mogelijk is, neemt u dan contact
op met uw Grundfos leverancier.
De voordruk van de pomp is te
laag, waardoor cavitatie optreedt.
Lucht in inlaatleiding of pomp.
Tegendruk is lager dan gespecifi-
ceerd.
Pomp zuigt lucht aan als gevolg
van laag vloeistofniveau.
Waaier is uit balans of vervuilde
waaierbladen.
Interne onderdelen zijn versleten.
Pomp staat onder spanning door
leidingen, waardoor lawaai ont-
staat bij het inschakelen.
Defecte lagers.
De motorventilator is defect.
Vreemde voorwerpen in de pomp. Reinig de pomp.
Gebruik van een frequentie-
omvormer.
Pomp onder spanning door leidin-
gen, waardoor lekkage optreedt
in het pomphuis of bij de aanslui-
tingen.
Afdichtingen van het pomphuis of
afdichtingen van de aansluitin-
gen zijn defect.
Mechanische asafdichting is vuil
of blijft vastzitten.
Mechanische asafdichting defect.
Asoppervlak is beschadigd.
Lucht in inlaatleiding of pomp.
Voordruk is te laag.
De lagers worden gesmeerd met
te weinig, te veel of ongeschikt
smeermiddel.
De axiale druk is te hoog.
De motorbeveiliging is defect of
de instellingen zijn incorrect.
De motor is overbelast.
Wijzigingen voorbehouden.
Oplossing
Verhoog het vloeistofniveau aan de inlaatzijde.
Open de afsluitklep in de inlaatleiding. Zorg dat
wordt voldaan aan alle voorwaarden die zijn
beschreven in paragraaf
Ontlucht de inlaatleiding of de pomp.
Stel het werkpunt in conform het gegevens-
blad.
Verhoog het vloeistofniveau aan de inlaatzijde
en houd het zo constant mogelijk.
Reinig en controleer de waaier.
Vervang de defecte onderdelen.
Plaats de pomp zodanig dat deze niet onder
spanning staat.
Ondersteun de leidingen.
Vervang de lagers.
Vervang de ventilator.
Zie paragraaf
10.2 Gebruik van een frequentie-
omvormer.
Plaats de pomp zodanig dat deze niet onder
spanning staat.
Ondersteun de leidingen.
Vervang de afdichtingen van pomphuis of aan-
sluitingen.
Controleer en reinig de mechanische asafdich-
ting.
Vervang de mechanische asafdichting.
Vervang de as.
Ontlucht de inlaatleiding of de pomp en vul
eventueel bij.
Verhoog het vloeistofniveau aan de inlaatzijde.
Open de afsluitklep in de inlaatleiding. Zorg dat
wordt voldaan aan alle voorwaarden die zijn
beschreven in paragraaf
Voeg smeermiddel toe, verminder de hoeveel-
heid smeermiddel of vervang het smeermiddel.
Controleer de openingen van de waaier en de
borgringen aan de inlaatzijde.
Controleer de instelling van de motorbeveili-
ging en vervang deze zo nodig.
Verlaag het debiet.
8.5
Leidingwerk.
8.5
Leidingwerk.
31