• Wanneer de waarde stabiel is en binnen het bereik van het geselecteerde kali-
bratiepunt wordt CFM weergegeven.
• Druk CFM om te bevestigen.
• Het tweede verwachte kalibratiepunt wordt weergegeven.
• Dompel de temperatuursonde in het tweede vat zo dicht mogelijk bij de referen-
tiethermometer. Wacht een paar seconden om de sonde te stabiliseren.
• Gebruik de pijltoetsen om het kalibratiepunt naar ijs en water in te stellen, geme-
ten door de referentiethermometer.
• Wanneer de waarde stabiel is en binnen het bereik van het geselecteerde kali-
bratiepunt wordt de CFM-toets weergegeven.
• Druk CFM om te bevestigen. Het instrument keert terug naar de meetstand.
Opmerking Als de waarde niet binnen het bereik van het geselecteerde kalibra-
tiepunt ligt of het verschil tussen eerste en tweede punt minder dan
25 °C is, knippert het bericht "Wrong". Verwissel de temperatuurson-
de en kalibreer opnieuw.
44