met behulp van pH 4,01 en pH7,01 buffers.
Voer de volgende test ongeveer binnen de vijf minuten na de geleidbaarheidsbepa-
ling uit, terwijl de temperatuur van het monster rond de 25 ±1 °C blijft.
• Voeg de verzadigde KCl-oplossing aan het monster toe (0,3 ml per 100 ml) en
bepaal de pH tot op 0,1 pH.
• Druk STAGE 3, voer vervolgens de pH-waarde in.
• Verwijzend naar fase 3 pH en de geleidbaarheidstabel bepaalt het instrument de
geleidbaarheidsgrens bij de gemeten pH-waarde. Als de gemeten geleidbaarheid
niet groter is dan de geleidbaarheidsvereisten voor de pH bepaald, voldoet het
water aan de test voor geleidbaarheid. Als de gemeten geleidbaarheid hoger
is dan deze waarde of de pH buiten het bereik van 5,0 tot 7,0 valt, voldoet het
water niet aan de eisen.
pH- en geleidbaarheidsvereisten (enkel voor atmosfeer- en temperatuurgeëquili-
breerde monsters)
USP-PROCEDURES
Druk op de MODE-toets terwijl in EC-bereik voor de USP-modus.
pH
EC µS/cm
5,0
4,7
5,1
4,1
5,2
3,6
5,3
3,3
5,4
3,0
5,5
2,8
5,6
2,6
5,7
2,5
5,8
2,4
5,9
2,4
6,0
2,4
6,1
2,4
6,2
2,5
6,3
2,4
6,4
2,3
6,5
2,2
6,6
2,1
6,7
2,6
6,8
3,1
6,9
3,8
7,0
4,6
19