5 ELEKTRISCHE INSTALLATIE
Tabel 5�2 – Type CAN BUS kabels
NAAM KABEL
Honeywell SDS 1620
BELDEN 3086A
TURCK type 530
DeviceNet Mid Cable
TURCK type 5711
Honeywell SDS 2022
TURCK type 531
Voorbeeld type kabels voor aansluiting op een CAN netwerk
Voor een te overbruggen afstand van ≤200 m en een netwerk met max. 4 knopen kan een enkelvoudig afgeschermde kabel
van 3x0,75 mm worden gebruikt.
Zoals aangegeven in tabel 5.2 b. 34, is voor de CAN-aansluiting een CAN BUS kabel met 3 draden vereist. Indien de beschikbare
kabel meer dan drie gekleurde draden bevat, gebruikt u de draden met de kleuren die worden vermeld in 5.2 b. 34 en knipt u de
overige draden af.
Een CAN BUS kabel aansluiten op het toestel
De CAN BUS kabel wordt aangesloten op de speciale connector op de S61 print in het toestel, zoals hierna aangeduid (zie Figuur
5.11 b. 34).
Figuur 5�11 – Aansluiten van de CAN BUS kabel
D
Aansluiten van de CAN BUS kabel op de S61 print (tussenknoop)
Controleer of er geen spanning op het toestel staat, voordat er werkzaamheden aan het elektrische paneel worden
uitgevoerd.
1.
Snijd een stuk kabel af van voldoende lengte, zodat het op de connector aangesloten kan worden zonder dat de kabel ergens
knikt.
2.
Verwijder de mantel over een lengte van circa 70-80 mm, voorkom daarbij beschadigingen aan de afscherming (metalen kous
en/of aluminiumfolie) en de draden binnenin de kabel.
3.
Indien de gebruikte kabel een onvoldoende diameter heeft om vastgeklemd te kunnen worden in de betreffende beugel (de-
tail C van Figuur 5.11 b. 34), dan kan men de kabel verdikken met enkele omwikkelingen met isolerende tape, aangebracht
op de mantel, op het deel dat grenst aan het niet ommantelde deel (te bereiken indicatieve diameter: 12-13 mm).
4.
Keer de afscherming om op de kabelmantel; breng isolerende tape aan op het uiteinde van de omgekeerde afscherming,
(detail A van Figuur 5.11 b. 34).
5.
Indien het toestel een eindknoop van het netwerk is, sluit dan de drie gekleurde draden aan op de oranje connector, volgens
het detail "A" in Figuur 5.12 b. 35. Sluit L, H, GND aan zoals vermeld in Tabel 5.2 b. 34,
6.
Indien het toestel een tussenknoop is, herhaal de handelingen vanaf punt 2 tot punt 5, ook voor het andere stuk kabel (op
deze manier heeft u twee stukken kabel, elk met een uiteinde zonder mantel). Vlecht de draden met dezelfde kleur onderling
samen en sluit ze aan op de oranje connector, volgens detail "B" weergegeven in Figuur 5.12 b. 35.
7.
Bevestig de CAN BUS kabel (of de twee kabels, volgens het type knoop dat men aan het aansluiten is) op de beugel voor ka-
belbevestiging in het hoge gedeelte bovenin het elektrische paneel zodat de omgekeerde afscherming goed contact maakt
met de metalen beugel. Bij een poging tot wegtrekken moeten de kabels voldoende geblokkeerd blijven door de beugel.
Plaats de jumpers op de printplaat in de juiste positie voor het type knoop dat men aan het configureren is:
Indien het toestel een eindknoop is van het netwerk (in de oranje connector op de kaart zitten er 3 draden): plaats dan de jum-
▶
pers zoals geïllustreerd in detail A van Figuur 5.12 b. 35.
Indien het toestel een tussenknoop is van het netwerk (in de oranje connector op de kaart zitten er 6 draden): plaats dan de
▶
jumpers zoals geïllustreerd in detail B van Figuur 5.12 b. 35.
34
SIGNALEN / KLEUR
H= ZWART
L= WIT
H= BLAUW
L= WIT
H= ZWART
L= WIT
E
MAX LENGTE
GND= BRUIN
450 m
GND= ZWART
450 m
GND= BRUIN
200 m
B
A
C
A
Opmerking
In alle gevallen mag de vierde stroomdraad niet
gebruikt worden
LEGENDA
A
Isolatietape
B
Afscherming van de CAN BUS-kabel
C
Kabelbeugel
D
Connector voor CAN BUS
E
Draden (6) van de CAN BUS-kabel
(tussenknoop)