6 INBEDRIJFSTELLING EN EERSTE KEER OPSTARTEN
Procedure voor de eerste keer opstarten
1.
Controleer of de voedingsspanning juist is.
2.
Controleer of het waterdebiet juist is.
3.
Controleer of de waterdruk tijdens stilstand van het toestel 2 bar bedraagt.
4.
Spoellucht. Het toestel is voorzien van een handmatige ontluchter om werkzaamheden met spoellucht te vergemakkelijken.
5.
Laat de circulatiepomp ten minste 30 minuten draaien. Controleer het waterfilter nogmaals en maak het filter zo nodig schoon.
6.
Controleer nogmaals de waterdruk.
Het toestel is bij aflevering reeds ingesteld voor het opgegeven gastype. De verbrandingsparameters moeten echter ALTIJD worden
gecontroleerd en ingesteld tijdens de eerste keer opstarten.
Het type gas waarvoor het toestel voorzien is, kan afgelezen worden van de sticker op de interne gasleiding van het toestel (zie detail
M in Figuur 6.2 b. 43).
Bij het toestel worden de restrictieringen geleverd die nodig zijn om het toestel aan te passen voor gebruik van G30 en G31
gas.
Tijdens de inbedrijfstelling is het in ieder geval nodig om:
De parameters in menu 4 (zie tabel 6.1 b. 40) in te stellen
▶
De dynamische gasdruk te controleren
▶
De rookgasafstelling (CO2) te controleren
▶
Tabel 6�1 – Menu 4
PARAMETER
BESCHRIJVING
UNIT-ID: unieke identificatiecode voor ieder apparaat
in een CAN-netwerk. Voor elke knoop dient een andere
4.40
waarde te worden ingesteld, ongeacht het type unit of de
systemen waarin het apparaat werkt.
SYSTEEMCODE – WARME MODULE:
4.150
unieke identificatiecode voor het systeem waarin de unit
(warme module), indien aanwezig, werkt.
4.160
Regeling van watertemperatuur
4.161
Setpoint watertemperatuur
4.162
Verschil watertemperatuur
4.163
Antivriesfuncties
4.174
Modulerende circulatiepomp in verwarmingsmodus
4.182
Glycol in primair circuit
4.183
Modulerende circulatiepomp in DHW-modus
4.191
Drempel voor inschakeling antivriesfunctie
Nodig: het toestel aangesloten op het gasnet/elektrische net: uitgeschakeld en met gaskraan gesloten; frontpaneel
weggenomen.
De dynamische druk van het gasnet controleren
1.
Sluit de manometer aan op het opnamepunt van de gasdruk in de ingang (zie detail D in Figuur 6.1 b. 41).
2.
Open de gaskraan en controleer of de statische druk van het gasnet tussen de waarden ligt die in de Tabel 2.4 b. 10 staan
(tolerantie ±15%).
Indien de statische druk van het gasnet hoger is dan 50 mbar, het toestel NIET aanzetten!
3.
Schakel het toestel in.
4.
Controleer na enkele seconden of de dynamische druk van het gasdistributienet binnen de waarden valt zoals aangegeven in
Tabel 2.4 b. 10 (tolerantie ±15%).
40
INSTELLING
De in te stellen waarde voor deze parameter is
de numerieke code die is toegewezen aan het
huidige apparaat.
De in te stellen waarde voor deze parameter is
de numerieke code die is toegewezen aan het
systeem waarin de warme module van deze unit,
indien aanwezig, werkt.
0. retour
1. aanvoer
Gewenste temperatuur in °C
Gewenste delta-T in °C
0. niet actief
1. actief
0. niet actief
1. actief
0. glycol minder dan 30% bij ethyleen of minder
dan 20% bij propyleen
1. glycol meer dan 30% bij ethyleen of meer dan
20% bij propyleen
0. niet actief
1. actief
Gewenste temperatuur in °C
BEREIK
STANDAARDBEREIK
Voor afzonderlijke
unit = 0
0 t/m 478
Voor gekoppelde units
= 0 t/m 4
0 t/m 15
0
0; 1
1
10 t/m x;
x is afhankelijk
+40 °C
van de versie
-20 °C t/m -1 °C -2 °C
0; 1
1
0; 1
1
0; 1
0
0; 1
1
+4 °C t/m
+4 °C
+15 °C