Figuur 4�1 – Hydraulisch schema
LEGENDA
1
Flexibele koppeling
2
Manometer
3
Debietregelklep
4
Waterfilter
5
Afsluiter
6
Waterpomp (primair circuit)
Het toestel is niet uitgerust met een expansievat: de installatie van een gepast expansievat is daarom noodzakelijk en
moet afgestemd zijn in verhouding tot de maximum temperatuurgang en tot de maximum hydraulische werkdruk van de
installatie.
WATERCIRCULATIEPOMP, geplaatst op de toevoerleiding bij de ingang en gericht naar het toestel.
▶
VULSYSTEEM: indien automatische vulsystemen worden gebruikt, is een seizoensgebonden controle van het percentage mo-
▶
no-ethyleenglycol in de installatie raadzaam.
4�3 INSTALLATIE GASTOEVOER
De installatie van de leidingen voor gastoevoer moet uitgevoerd worden conform de geldende normen.
De toevoerdruk van het gasdistributienet voor gas moet binnen de waarden vallen die in de Tabel 2.4 b. 10 staan.
Het toevoeren van gas naar het toestel bij een druk die hoger is dan de aangegeven drukken kan het gasblok beschadigen
en een gevaarlijke situatie creëren.
Lpg-systemen dienen nabij de lpg-tank te worden voorzien van een eerste traps drukreduceerklep om de gasdruk te verlagen tot 1,5
bar, terwijl nabij de unit een tweede traps drukreduceerklep moet worden geïnstalleerd om de gasdruk te verlagen van 1,5 bar tot
de waarde die overeenkomt met de gasnetdruk in het land van toepassing (zie tabel 2.4 b. 10).
Voorbeeld voor toepassingen in Italië: voor gastype G30 van 1,5 bar naar 0,030 bar (30 mbar); voor gastype G31 van 1,5 bar
naar 0,037 bar (37 mbar).
LPG kan corrosie veroorzaken. De koppelingen tussen de buizen moeten van materiaal zijn dat bestand is tegen deze
corrosie.
De verticaal geplaatste gasleidingen moeten uitgerust zijn met een sifon en een afvoer voor condens, dat in de koude seizoenen bin-
nen de buis kan ontstaan. Het kan ook nodig zijn om de gasleiding te isoleren om overdreven vorming van condens te voorkomen.
Plaats altijd een afsluiter (kraan) in de gastoevoerleiding, om de gastoevoer naar het toestel indien nodig af te sluiten.
4�4 AANSLUITING CONDENSAFVOER
Het punt voor afvoer van de rookgascondens bevindt zich op de linkerkant van de unit.
De afstand L van de koppeling tot de basis mag niet groter zijn dan 110 mm.
1.
De geribde condensaatafvoerbuis die uit de zijkant van de linkersteun van het onderframe komt, moet worden aangesloten
op een geschikte afvoerheader.
2.
De verbinding tussen de buis en de collector van de condensafvoer moet op een zichtbare plaats aangebracht zijn.
Boekje voor installatie gebruik en onderhoud – GAHP-A
4 HYDRAULISCHE INSTALLATIE
7
Overdrukventiel 3 bar
8
Expansievat
9
Hydraulische scheider / inertietank met 4 aansluitingen
10
Waterpomp (secundair circuit)
11
Elxterne regeling
21