Beschrijving van parameters
410
Relaisuitgang 04
(Relay 04)
411
Analoog referentietype
(Analog ref type)
412
Analoge ingang 53
Spanning
(Input # 53)
413
Analoge ingang 60
Stroom
(Input # 60)
✭ = Fabrieksinstelling. Tekst in ( ) =
display-tekst.
De getallen in [ ] worden gebruikt bij
buscommunicatie.
Waarde:
Control ready (control ready)
Unit ready (unit ready)
✭ Unit ready remote control
(UNT RDY RCTL)
Enabled (ENABLED NO WR)
Running (running)
Running no warning
(RUNNING NO WR)
Running in range no warning
(RN INRGE NO WR)
Speed = reference no warning
(RUN@REF no WR)
Alarm (alarm)
Alarm or warning (alarm/warn)
Current limit (current limit)
Out of frequency range
(OUT FRQ RGE)
Out of current range
(OUT CURR RGE)
Motor thermal overload
(MOT.THERM.W)
Ready and no motor
thermal overload
(READY-MOT.OK)
Ready and no motor
(RDY.MOT.REM)
Ready and no over/undervoltage
(ready + D.C. V ok)
Motor magnetized (motor mag.)
Waarde:
✭ Linear between min. and max.
(linear)
Proportional with min. limit
(prop w/min.)
Proportional with reversing
(PROP W/REV)
Waarde:
No operation (no operation)
✭ ✭ ✭ ✭ ✭ 0- ± ± ± ± ± 10 V ( 0-10 volt)
10- 0 V (10- 0 VDC)
2-10 V ( 2-10 VDC) *)
10- 2 V (10- 2 VDC) *)
1- 5 V ( 1- 5 VDC) *)
5- 1 V ( 5- 1 VDC) *)
Waarde:
No operation (no operation)
✭ ✭ ✭ ✭ ✭ 0-20 mA (0-20 mA)
4-20 mA (4-20 mA) *)
20- 0 mA (20-0 mA)
20- 4 mA (20-4 mA) *)
*) Wanneer klem 53 en/of klem 60 niet worden
gebruikt, moet "no operation" worden geko-
zen in parameter 412 en 413 om het risico
van een referentiestoring te vermijden.
MG.30.A7.10 - VLT
is een geregistreerd handelsmerk van Danfoss
®
U kunt relaisuitgang 01 en relaisuitgang 04
[0]
gebruiken om status en waarschuwingen
[1]
aan te geven.
[2]
Het relais wordt geactiveerd wanneer aan
[3]
de voorwaarden voor de gekozen data-
[4]
waarden is voldaan en klemmen 4 en 5 zijn
aangesloten.
[5]
(Maak contact). [0]-[12]: Zie de verklaring
bij parameter 407 [17]. Zie de verklaring
[6]
bij parameter 409.
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
Gebruikt om te bepalen hoe de frequentie-
omvormer een analoog referentiesignaal
[0]
moet volgen, zie grafiek op pag. 71.
[1]
[2]
Voer het type van de analoge ingangs-
[0]
signalen op ingang 53 en 60 in. Er is keuze
tussen spanning, stroom en of de signalen
[1]
[2]
normaal of omgekeerd moeten zijn.
[3]
Als beide ingangen worden gebruikt voor
[4]
referentiesignalen, zal het totale
[5]
referentiesignaal een optelling zijn. De som
[6]
wordt met een teken geregistreerd.
Wanneer beide ingangen worden gebruikt
voor een referentiesignaal, is het totale
signaal de som van beide signalen. (Zie
pag. 68.).
Wanneer de PID-regeling wordt gebruikt
[0]
zonder PULSE INPUT, klem 17 (parameter
[1]
401), moet een van de ingangen worden
[2]
gebruikt voor het feedback-signaal.
[3]
Als stroomsturing gebruikt wordt, moet één
[4]
van de ingangen worden gebruikt voor instel-
ling van de stroombegrenzing. Het is duidelijk
dat bij deze keuzen referentiesignalen van
hetzelfde type geblokkeerd worden.
4.. In- en uitgangen
111