nl
Aansluiting van de leidingen
r ≈ 2,5 * (d-2s)
5 x DN
Fig. 11: Stabiliseringszone voor en achter de
pomp
Eindcontrole
84
LET OP
Bij het opvoeren uit een open reservoir (bijv. een koeltoren) moet altijd
voor voldoende vloeistof boven de zuigaansluiting van de pomp worden
gezorgd. Op die manier kan de pomp niet drooglopen. De minimumtoe-
voerdruk moet worden aangehouden.
LET OP
Bij installaties die geïsoleerd worden, mag alleen het pomphuis worden ge-
ïsoleerd. Isoleer nooit het lantaarnstuk en de motor.
De motoren zijn elk met condenswatergaten uitgerust die af fabriek (voor het garanderen
van de beschermingsklasse IP55) met een stop zijn afgesloten. Als er sprake is van condens-
water, bijv. bij toepassing in de klimaat-/koeltechniek, moet deze stop naar onderen toe ver-
wijderd worden, zodat het condenswater kan uitstromen.
VOORZICHTIG
Gevaar voor beschadiging door ondeskundige hantering!
De pomp mag nooit als vast punt voor de leiding worden gebruikt.
•
De NPSH-waarde van de installatie moet steeds groter zijn dan de vereiste NPSH-waarde
van de pomp.
•
De krachten en momenten die door het leidingsysteem op de pompflens worden uitgeoe-
fend (bijv. door verdraaiing of warmte-uitzetting) mogen de toegestane krachten en mo-
menten niet overschrijden.
•
Monteer leidingen en pomp vrij van mechanische spanningen.
•
Bevestig de leidingen zo dat het gewicht van de leidingen niet door de pomp wordt ge-
dragen.
•
Houd de zuigleiding zo kort mogelijk. Leg de zuigleiding naar de pomp gestaag stijgend,
bij toevoer dalend. Mogelijke luchtbellen vermijden.
•
Als een vuilvanger in de zuigleiding vereist is, moet de vrije doorsnede ervan overeenko-
men met 3–4 maal de doorsnede van de leiding.
•
Bij korte leidingen moeten de nominale diameters minstens overeenkomen met die van de
pompaansluitingen. Bij lange leidingen moet de meest zuinige nominale diameter worden
bepaald.
•
Gebruik verbindingsstukken met grotere nominale diameters en een uitbreidingshoek van
ca. 8° om hoger drukverlies te vermijden.
LET OP
Voorkom stromingscavitatie!
• Voorzie voor en achter de pomp in een stabiliseringszone in de vorm
van een rechte leiding. De lengte van deze stabiliseringszone moet mi-
nimaal 5 keer de nominale diameter van de pompflens bedragen.
•
Verwijder de flensafdekkingen van de zuig- en persaansluiting van de pomp vóór het aan-
brengen van de leiding.
Controleer nogmaals de uitrichting van het aggregaat overeenkomstig het hoofdstuk "Instal-
latie".
•
Fundamentschroeven indien nodig vastdraaien.
•
Controleren of alle aansluitingen correct zijn en werken.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften • Wilo-VeroLine-IPL-Z, Wilo-VeroTwin-DPL-Z • Ed.01/2024-07