De installateur is verantwoordelijk voor het aansluiten van de veiligheidsklep op de ontluchtingsleiding en de
leidingdimensionering. Raadpleeg hiervoor de geharmoniseerde norm EN13136 voor het dimensioneren van de
afvoerleidingen die op de veiligheidsventielen moeten worden aangesloten.
Alle voorzorgsmaatregelen voor het omgaan met koelmiddel moeten in acht worden genomen overeenkomstig de
plaatselijke voorschriften.
4.1.1
Veiligheidsvoorzieningen
In overeenstemming met de richtlijn betreffende drukapparatuur worden de volgende beschermingsmiddelen gebruikt:
Hogedrukschakelaar → veiligheidsaccessoire.
-
Externe ontlastklep (koelmiddelzijde) → overdrukbeveiliging.
-
Externe ontlastklep (zijde warmteoverdrachtvloeistof) → De keuze van deze ontlastkleppen moet worden
-
gemaakt door het personeel dat verantwoordelijk is voor de voltooiing van het (de) hydraulische circuit(s).
Alle in de fabriek geïnstalleerde ontlastkleppen zijn loodverzegeld om elke wijziging van de kalibratie te voorkomen .
Indien de ontlastkleppen op een omschakelklep zijn geïnstalleerd, is deze op beide uitgangen voorzien van een ontlastklep.
Slechts een van de twee ontlastkleppen werkt, de andere is geïsoleerd. Laat de omschakelklep nooit in de tussenstand
staan.
Als een overdrukklep wordt verwijderd voor controle of vervanging, zorg er dan voor dat er altijd een actieve overdrukklep
is op elk van de omschakelkleppen die in de unit zijn geïnstalleerd.
4.2
Hanteren en opheffen
Het is verplicht om de volgende instructies op te volgen bij het hanteren en optillen van het apparaat:
- De hijsapparatuur, kabels/kettingen, accessoires en de hijsprocedure moeten voldoen aan de plaatselijke voorschriften
en de geldende regels.
- Alleen de hijspunten die aan het basisframe zijn bevestigd, mogen worden gebruikt om de eenheid op te hijsen.
Hijspunten zijn herkenbaar aan de rode kleur.
- Alle hijspunten moeten gebruikt worden tijdens het optuigen.
- Alleen cloasable haken moeten worden gebruikt en veilig worden vastgemaakt voor het optuigen.
- Touwen/kettingen en haken moeten geschikt zijn voor de last. Zie het specifieke hijsgewicht van de eenheid op het
identificatielabel.
- Gebruik spreidstangen met een lengte van 2300 mm in de dwarsrichting om schade aan de eenheid te v oorkomen.
- Hijskabels/kettingen moeten een minimale lengte hebben zoals aangegeven op de tekening.
- De installateur is verantwoordelijk voor de juiste afmetingen van de hijsapparatuur en het juiste gebruik ervan. Het wordt
aanbevolen om touwen/kettingen te gebruiken met een minimale verticale belasting die gelijk is aan of groter is dan het
gewicht van de eenheid.
- Verwijder de zijpanelen van de compressorkast (indien geïnstalleerd) voor het optuigen om schade te voorkomen.
- De eenheid moet langzaam worden opgetild en goed worden genivelleerd. Stel indien nodig de hijsuitrusting bij om de
nivellering te garanderen.
- De eenheid mag alleen worden vervoerd met een afgedekte vrachtwagen. Vervoer met een open vrachtwagen is niet
toegestaan.
- Zet de unit vast in de vrachtwagen om te voorkomen dat deze beweegt en schade veroorzaakt.
- Laat geen enkel onderdeel van de unit vallen tijdens transport of laden/lossen.
- Voorkom stoten en/of schokken tijdens het laden/lossen van de unit uit de vrachtwagen en het verplaatsen ervan.
- Duw of trek niet aan de unit, behalve aan het basisframe.
Tijdens het hanteren van de machine is het verplicht om alle voorzieningen aan te brengen die nodig zijn om persoonlijke
veiligheid te garanderen.
De installateur is verantwoordelijk voor de keuze en het juiste gebruik van de hijsmiddelen.
De machine moet met de grootst mogelijke aandacht en zorg worden opgetild volgens de instructies op het hijslabel; til de
eenheid heel langzaam op en houd hem perfect waterpas.
D–EIMAC01905-23_02NL - 26/56