6
Inbedrijfstelling
6.1
Voorwaarden voor de inbedrijfstelling
Gevaar voor letsel door elektrische schok.
Dood of zwaar letsel!
•
•
•
•
AANWIJZING
Het nominale toerental van de servomotor kan bij een motorreductor hoger zijn dan
het toegestane toerental op de ingaande as van de reductor. Stel het maximum-
toerental op de servoregelaar in. Aanwijzingen voor de procedure vindt u in de docu-
mentatie van de regelaar.
6.1.1
Vóór de inbedrijfstelling
AANWIJZING VOOR DE EXPLOSIEBEVEILIGING
Zorg er vóór de eerste inbedrijfstelling voor dat:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
6.1.2
Tijdens de inbedrijfstelling
•
•
Technische handleiding – explosiebeveiligde synchrone servomotoren CMP 40/50/63
Voorwaarden voor de inbedrijfstelling
GEVAAR!
Let bij de inbedrijfstelling altijd op de veiligheidsaanwijzingen in hoofdstuk 2.
Gebruik voor het schakelen van de servomotor en de rem schakelcontacten van
gebruikscategorie AC-3 volgens EN 60947-4-1.
Neem de bedradingsaanwijzingen van de fabrikant in acht.
Neem de technische handleiding van de servoregelaar in acht.
de connectoren correct aangebracht zijn
de connectoren niet onbedoeld los kunnen raken.
De aandrijving moet onbeschadigd zijn en mag niet geblokkeerd zijn.
Na een langere opslagtijd moeten de in het hoofdstuk "Voorbereiding" (→ pag. 21)
genoemde maatregelen worden getroffen.
Alle aansluitingen moeten correct worden uitgevoerd.
De draairichting van de servomotor/motorreductor moet juist zijn.
Alle beschermkappen moeten correct gemonteerd zijn.
Alle motorbeveiligingen moeten actief zijn.
Er mogen geen andere risico's aanwezig zijn.
De oppervlakken van de servomotor mogen niet door warmtegevoelige of warmte-
isolerende materialen worden bedekt.
De servomotor moet correct draaien (geen overbelasting, geen onbedoelde toeren-
talvariaties, geen sterke geluidsontwikkeling, enz.)
Raadpleeg bij problemen eerst het hoofdstuk "Bedrijfsstoringen" (→ pag. 51).
Inbedrijfstelling
I
6
0 0
43