114
Verlichting
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem in functie
van het omgevingslicht tussen het
dagrijlicht en de koplampen.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Wanneer het dagrijlicht ingeschakeld
is, worden de achterlichten in- of uit‐
geschakeld, afhankelijk van de lan‐
denspecifieke variant.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen ingeschakeld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 116.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Handmatige
koplampverstelling