Inhoudsopgave
Advertenties
Hoofdstuk 3. Algemene programmering
3.
Voor een stationaire invoer kiest u Fixed en drukt u op [ENT]. Druk opnieuw op [ENT] om de invoerwaarde van
Fixed te zien.
4.
Gebruik de pijltoetsen als u deze waarde wilt wijzigen en druk op [ENT].
5.
Voor een actieve invoer kiest u Active en drukt u op [ENT]. Druk op [ESC] om terug te keren naar het vorige menu.
3.7.4
Een API instellen (extra optie)
In het submenu API Setup kunt u de tabeltypes en voorwaarden voor diverse API-opties instellen:
1.
Als de API optie bestaat, drukt u in het menu COMPOSITE op API Setup en drukt u op [ENT]. Op het volgende
scherm ziet u API Table Type [API tabeltype] en API Conditions [API voorwaarden].
3.7.4.1
API tabeltype
1.
Kies API Table Type en druk op [ENT]. Op het volgende scherm ziet u vier tabeltypes: Tabel A-Crude or JP, Tabel
B-Gen Product, Tabel C-User Def TE en Tabel D-Lubricants.
2.
Voor tabellen A, B en D kiest u een specifieke tabel. Druk op [ENT] en het scherm keert terug naar het menu API
Setup.
3.
Kies Table C en druk op [ENT]. Het scherm Thermal Exp Coeff [thermische exp coëfficiënt] verschijnt. Als u de
coëfficiënt wilt wijzigen, drukt u op [ENT]. Op het volgende scherm gebruikt u de pijltoetsen om de cijfers te
veranderen. Druk op [ENT] om de wijziging op te slaan of druk op [ESC] om de wijziging te annuleren. Het scherm
gaat terug naar het vorige display. Druk tweemaal op [ESC] om terug te keren naar API Setup.
3.7.4.2
API Conditions
1.
Kies API Conditions [API voorwaarden]. Druk op [ENT]. Op het volgende scherm ziet u twee opties: Base Condition
[basisvoorwaarde] en Flow Measure At... [stroom gemeten bij...]
2.
Kies Base Condition en druk op [ENT]. Op het volgende scherm ziet u vier opties: 60°, 20°, 15° en User Defined...
[door de gebruiker gedefinieerd...] Kies een gegeven temperatuur of definieer een nieuwe.
3.
Als u een nieuwe basistemperatuur wilt bepalen, kiest u User Defined en drukt u op [ENT], dan ziet u het scherm
User Def Base Temp. Druk op [ENT] dan kan de User Defined temperatuur gewijzigd worden.
4.
Gebruik de pijltoetsen om de cijfers te veranderen en druk op [ENT]. Druk tweemaal op [ESC] om terug te keren
naar het scherm APIcond.
5.
Kies Flow Measure At... en druk op [ENT]. Er verschijnt een scherm met twee opties: Observed [geobserveerd] en
Alternate... [alternatief....]
6.
Als u een geobserveerde meting wilt doen, kies u Observed en drukt u op [ENT]. Er verschijnen twee instellingen:
Temp(alt) en Pres(alt).
7.
Als u een van beide alternatieve voorwaarden wilt veranderen, kiest u die optie en drukt u op [ENT].
8.
Gebruik de pijltoetsen om de cijfers te veranderen en druk op [ENT].
9.
Verander zo nodig de andere alternatieve voorwaarde en druk op [ESC] om terug te keren naar het scherm Flow
Measurement At....
10. Als u een alternatieve meting wilt doen, kiest u Alternate en drukt u op [ENT]. Er verschijnen drie instellingen:
Temp(obs), Pres(obs) en Dens(obs).
11.
Als u een geobserveerde voorwaarde wilt veranderen, kiest u die optie en drukt u op [ENT].
12. Gebruik de pijltoetsen om de cijfers te veranderen en druk op [ENT].
13. Verander zo nodig de andere geobserveerde voorwaarden en druk op [ESC] om terug te keren naar het menu
PROG.
3.8
Configuratie
Als u de Sentinel meter wilt configureren, gaat u als volgt te werk:
1.
Vanuit het hoofdmenu kiest u de rechterpijltoets en gaat u naar CONFIG. Er zijn vijf opties: Units [eenheden],
Communication [communicatie], Reset Totals [totalen resetten], Totalizer Errors [totalisatorfouten] en
Date/Time [datum/tijd]. Gebruik de pijltoetsen om een optie te kiezen die u wilt configureren.
2.
Als u een meettype wilt kiezen, kiest u Units en drukt u op [ENT]. Op het scherm ziet u Metric [metrisch] en English
[Brits]. Kies de optie, druk op [ENT] en het scherm keert terug naar het menu CONFIG.
58
Sentinel™ LCT4 Handleiding
Advertenties
Inhoudsopgave
