1.4 Belangrijke aanwijzingen
De warmtepompmanager mag
uitsluitend door erkende
installatiebedrijven geïnstalleerd en
onderhouden worden.
Warmtepomptypes
Aangezien er bij de beschrijving van de
afzonderlijke functies verschillen bestaan
tussen de warmtepomptypes, wordt er
gebruik gemaakt van 3 warmtepomp-
types die in de tekst worden aangegeven
met WP-type 1, 2 of 3.
WP-type 1:
Warmtepompen met brandbaar
koelmiddel en zonder interne 2e
warmtebron.
Stand draaiknop 1, 2, 3, 9, A of B.
WPWE 5, 8, 11, 14 KW
WPL 10, 15, 20, 25, 30 KW
TTW 8, 11, 14 KW
TTL 10, 15, 20, 25, 30 KW
WP-type 2:
Warmtepompen met veiligheidskoelmiddel
en interne 2e warmtebron.
Stand draaiknop 1, 2 of 3.
WPF 5, 7, 10, 13
WPL 13, 18, 23, 33
TTF 5, 7, 10, 13
TTL 13, 18, 23, 33
WP-type 3:
Warmtepompen met veiligheidskoelmiddel
en externe 2e warmtebron.
Stand draaiknop 9, A of B.
WPF-M 10, 13, 18
WPL 13, 18, 23, 33
TTF-M 10, 13, 18
TTL 13, 18, 23, 33
1.5 Bediening
De bediening is in drie niveaus
onderverdeeld. Het 1
en 2
e
e
bedieningsniveau zijn zowel voor de
gebruiker als voor de vakman toegankelijk.
Het 3
bedieningsniveau is aan de vakman
e
voorbehouden:
1
Bedieningsniveau (klepje gesloten)
e
Hier kunnen de bedrijfstoestanden zoals de
"stand-by"-stand, programmafunctie, continue
dag- en nachtfunctie etc. ingesteld worden.
(zie hfdst. 2.1).
2
Bedieningsniveau (klepje open)
e
Hier kunnen de installatieparameters zoals
ruimtetemperaturen,
warmwatertemperaturen,
verwarmingsprogramma's etc. ingesteld
worden (zie hfdst. 2.2).
3
Bedieningsniveau (alleen voor de
e
vakman)
Dit niveau is met een code beveiligd en mag
alleen door de vakman gebruikt worden. Hier
worden data vastgelegd die specifiek
betrekking hebben op warmtepompen en
installaties (zie hfdst. 5 van de
montagevoorschriften).
Het belangr
Het belangr
Het belangr
Het belangr
Het belangrijkste in het k
ijkste in het k
ijkste in het k
ijkste in het kor or or or or t t t t t
ijkste in het k
Instellingen
Alle instellingen verlopen volgens hetzelfde
schema:
Bij het openen van het klepje wordt de
manager in de programmeerstand
geschakeld. Onder op de display op de
installatieparameter ruimtetemp. 1 verschijnt
een wijzersymbool .
Door aan de
-knop te draaien kunt u de
wijzer op de installatieparameter brengen
die u wilt wijzigen.
Druk, om de waarden van de
installatieparameters te wijzigen, de PRG-
toets in. Zodra het rode controlelampje
boven de PRG-toets gaat branden, kunt u
met de draaiknop de actuele waarde
wijzigen. Druk vervolgens opnieuw de
PRG-toets in. Het controlelampje gaat uit
en de nieuwe ingestelde waarde is
opgeslagen. Als het rode controlelampje,
boven de PRG-toets, na het opslaan niet
uitgaat, kunnen andere waarden bij deze
parameter door het nogmaals indrukken
van de PRG-toets gewijzigd worden. Pas als
het rode controlelampje uit is, kan het
programmeren worden beëindigd.
Programmeren beëindigen
Na het invoeren en opslaan van de
gewenste parameterwijzigingen, kunt u het
proces beëindigen door het klepje te
sluiten. Wilt u echter nog meer wijzigingen
uitvoeren, draai dan aan de draaiknop tot
in het display de melding TERUG
verschijnt en druk vervolgens de PRG-
toets in. Zo keert u terug naar het vorige
niveau. Als het klepje met de PRG-toets
gesloten wordt, terwijl het controlelampje
nog brandt, keert de manager terug naar
de uitgangspositie. De gewijzigde waarde is
niet opgeslagen.
Bij de eerste ingebruikname wordt
er een installatiecheck uitgevoerd,
d.w.z. alle voelers die op dat moment zijn
aangesloten, worden bij het opvragen op
de display weergegeven. Voelers die niet
voor het aanbrengen van de spanning
aangesloten zijn, worden door de manager
niet geregistreerd en dus niet
weergegeven. Het wijzersymbool slaat de
installatieparameter over.
Voorbeeld: Als de warmwatervoeler bij de
eerste ingebruikname niet aangesloten is,
worden de installatieparameters
warmwatertemp. en warmwaterprogr.
overgeslagen. De waarden kunnen dus niet
geprogrammeerd worden
3