5 Ingebruikname
Als alle voor het bedrijf noodzakelijke
verwarmingscomponenten zijn aangesloten
en de elektrische aansluitingen gerealiseerd
zijn, kan de installatie in bedrijf worden
genomen.
Omdat een warmtepompinstallatie uit veel
verschillende componenten kan bestaan, is
een gedegen kennis omtrent het
functioneren van de installatie absoluut
vereist.
5.1 BUS-initialisering
Als de BUS-leiding wordt aangesloten, wordt
niet alleen de elektrische verbinding voor de
communicatie van de installatie tot stand
gebracht. Bij de ingebruikname wordt dan
tevens een specifiek toesteladres voor de
aansturing van de warmtepompen
toegekend.
Sluit de BUS-leiding pas bij de
ingebruikname aan
Bij de aansluiting van de BUS-leiding dient
men beslist de onderstaande volgorde aan te
houden:
– Netspanning van de afzonderlijke
warmtepompen aanbrengen
– Netspanning van de WPM aanbrengen
– Netspanning van de MSM aanbrengen
(indien aanwezig)
– Om te voorkomen dat de warmtepomp
tijdens de initialisering ongecontroleerd
wordt opgestart, zet u de installatie in de
„stand-by"-stand
– Oproepen van parameter 49 INST-
ANALYSE onder de installatieparameter"
ingebruikname". Elk getal (1 t/m 7) dat
verschijnt, staat voor een aangesloten
warmtepomp. In het display mag nu nog
geen getal verschijnen.
– Als er een MSM aanwezig is, moet dat als
eerste apparaat op de WPM II via de
BUS-leiding worden aangesloten.
Na max. 2 min. moet, als de aansluiting is
gelukt, het getal 7 in het display van de
WPM II verschijnen. De communicatie
tussen de twee apparaten is tot stand
gebracht.
– Sluit de BUS-leiding op de afzonderlijke
warmtepompen aan. Als dit is gebeurd,
wordt aan de onder spanning staande
warmtepomp een adres toegekend.
Hierdoor kan de warmtepomp door de
WPM aangestuurd worden.
– Controleer de BUS-communicatie onder
parameter 49 Analyse.
Na elke busaansluiting moet na max. 2 min.
het getal in het display oplopen. Tot slot moet
het getal in het display gelijk zijn aan het
aantal aangesloten warmtepompen.
Na afloop van de initialisering, kan met de
daarop volgende parameter DIAGNOSE
gecontroleerd worden of de WPM II alle
aangesloten warmtepompen heeft gevonden.
In de weergave verschijnt bijv. „WP 1
gevonden".
Warmtepompmodule
In de schakelkast van elke warmtepomp is
plaats voor de aansluiting van twee drie-
aderige BUS leidingen, met andere woorden:
de BUS leiding tussen twee warmtepompen
worden parallel geschakeld.
Noodzakelijke volgorde bij de
installatie van warmtepompen
Warmtepompen die voor de
warmwaterbereiding bestemd zijn, dienen het
eerst geïnitialiseerd te worden. De
resterende warmtepompen kunnen dan in
willekeurige volgorde worden aangesloten.
Voordat de WPM onder spanning
wordt gezet, dienen alle
noodzakelijke voelers aangesloten te zijn.
Naderhand aangesloten voelers worden
door de WPM niet herkend.
Voorbeeld: Als de warmwatervoeler bij de
eerste ingebruikname niet is aangesloten,
worden de installatieparameters
warmwatertemp. en warmwaterprogr.
overgeslagen. De waarden kunnen daardoor
niet geprogrammeerd worden.
Bij onjuiste initialisering
dienen alle IWS teruggezet, dus weer
opnieuw geïnitialiseerd te worden (zie hfdst.
5.4.1).
Als de BUS-leiding tussen de WPM en
de warmtepomp onderbroken is,
wordt de gehele warmtepompinstallatie
uitgeschakeld.
5.2 Installatieconfiguratie door de
instellingen in de ingebruiknamelijst.
De ingebruiknamelijst (zie pag. 42 en 43)
bevat alle instellingen voor de werking van de
WPM. Functioneert de installatie niet goed,
dan dienen eerst de instellingen van de
ingebruiknamelijst gecontroleerd te worden.
5.3 Resetmogelijkheden WPM
5.3.1 Resetten door bediening van de
draaischakelaar Van Auto naar Reset en
weer terug. De specifieke
installatieprogrammering wordt gehandhaafd.
De storingslijst wordt niet gewist.
5.3.2 Resetten door de draaischakelaar
van Auto en Reset te draaien en weer terug,
terwijl tegelijkertijd de PRG-toets wordt
ingedrukt. Op de display moet EEPR
verschijnen (hardware-reset van EEPROM).
De WPM wordt teruggezet in de
afleveringsstand, de fabrieksinstelling. De
storingslijst wordt gewist.
5.4 Resetmogelijkheden IWS
5.4.1 IWS opnieuw initialiseren
Hierbij dient men als volgt te werk te gaan:
– Netspanning van de WPM II uitschakelen
– Netspanning van de MSM uitschakelen
(indien aanwezig)
– Netspanning van de warmtepompen
uitschakelen
– Warmtepompen openen
– Alle BUS-verbindingen losmaken
– Brug maken tussen 1 en 2
(voeleraansluiting) op aansluitstrip
– Netspanning van de warmtepompen
gedurende 30 sec. inschakelen
– Brug op voeleraansluitklem 1 en 2 weer
verwijderen
Nu pas is de IWS weer teruggezet en
gereed om opnieuw geïnitialiseerd te
worden (zie montagevoorschriften WP)
– Netspanningen op WPM II weer
aanbrengen
– Reset WPM volgens hfdst. 5.3.2
– BUS-initialisering volgens hfdst. 5.1
– Instelling van de specifieke
installatieparameters conform
ingebruiknamelijst van de MSM, WPM II
Dit resetten dient te gebeuren als bij de
eerste ingebruikname, dus bij de initialisering
van de installatie, fouten zijn gemaakt.
5.4.2 Door activering van parameter 51
wordt de IWS teruggezet. De warmtepomp
is weer bedrijfsklaar. Dit resetten dient te
gebeuren als er binnen 5 bedrijfsuren vijfmaal
een specifieke warmtepomp-, resp. hardware-
storing is opgetreden.
17