VASTE WAARDE
11
Vaste temperatuurwaarde
De retour van de warmtepomp wordt op
basis van de ingestelde vaste waarde
geregeld. Het timerprogramma wordt niet
geaccepteerd. De verschillende programma-
schakelaarstanden hebben alleen nog
uitwerking op het mengcircuit (indien
voorhanden). In de programma-
schakelaarstand stand-by en warm water
wordt de ingestelde vaste waarde voor de
vorstbeveiligingsmodus geactiveerd en
worden de compressoren uitgeschakeld. De
zomerinstelling is bij de vaste-waarderegeling
niet van toepassing, wat betekent dat de
verwarmingscircuitpomp voor het directe
verwarmingscircuit niet wordt uitgeschakeld.
Bij gesloten klepje wordt het vaste-
waardenprogramma, d.w.z. de verwarmtijden,
altijd weergegeven.
BRON
12
Vorstbeveiliging voor brine/water-
en water/water-warmtepompen
Met de 3 instelmogelijkheden wordt
aangegeven welk warmtemedium als brine in
de warmtepomp-installatie wordt gebruikt.
Water als brine geeft aan dat de
vorstbeveiliging van de warmtepomp
geactiveerd is. Bij de WPF is dan de
vorstbeveiliging, en bij de WPWE de
vorstbeveiligingsvoeler actief. Dat betekent
dat zodra een van beide wordt ingeschakeld,
de warmtepomp wordt uitgeschakeld.
De stilstandtijd wordt vastgelegd en in het
display wordt met een knipperende
gevarendriehoek de storing Verzamelstoring
weergegeven en in de storingslijst
opgeslagen.
Ethyleenglycol als brine (hier hoort ook
propyleenglycol bij) geeft aan dat de
vorstbeveiliging van de warmtepomp
gedeactiveerd is. Het in-/uitschakelen van de
vorstbeveiligingsschakelaar van de WPF en
van de vorstbeveiligingsvoeler van de WPWE
hebben hierop geen invloed meer.
Zoutoplossing als brine geeft aan dat de
vorstbeveiliging van de warmtepomp
gedeactiveerd is. Bij een buitentemperatuur
van –10 °C wordt de bronpomp
ingeschakeld, ook als de warmtepomp buiten
werking is. Zodra de buitentemperatuur –8
°C of hoger is, wordt de bronpomp weer
uitgeschakeld.
13
BRON MIN
Instelbereik –10 °C tot +10 °C en de stand
Uit.
Bij de instelling UIT wordt de temperatuur
van de bronvoeler niet opgevraagd. Bij
onderschrijding van de minimale
brontemperatuur worden alle compressoren
uitgeschakeld en worden de stilstandtijden
vastgelegd. Na het verstrijken van de
stilstandtijden en het overschrijden van de
vaste hysterese van 2 K, worden de
compressoren weer vrijgegeven. De storing
Brontemp min wordt met knipperende
gevarendriehoek in het display weergegeven
en in de storingslijst opgeslagen.
22
De bronpomp wordt altijd 30 seconden
eerder ingeschakeld, alvorens de compressor
bij warmtevraag van de verwarming in
werking treedt.
Na het uitschakelen van de
warmtepomp loopt de bronpomp
nog 60 seconden door.
14
RETOUR-MAX
Maximum retourtemperatuur
Instelbereik 20 °C tot 90 °C.
Als deze ingestelde temperatuur tijdens het
verwarmen aan de retourvoeler wordt
bereikt, worden alle warmtepompen
onmiddellijk uitgeschakeld. Deze
beveiligingsfunctie voorkomt dat de
hogedrukbeveiliging in werking treedt. Het
bereiken van deze temperatuurwaarde
veroorzaakt geen storingsmelding.
Tijdens de warmwatermodus wordt de
retourtemperatuur niet opgevraagd.
AANVOER TEMP V
15
Maximum WP-aanvoertemperatuur
voor verwarming
Instelbereik 20 °C tot 90 °C.
Deze instelling begrenst de
aanvoertemperatuur van de warmtepomp en
van alle 2e warmtebronnen. Deze beveiliging
is van toepassing op alle warmtepomptypes.
AANVOER MAX
16
Maximum WP-aanvoertemperatuur
voor warm water
Instelbereik 20 °C tot 90 °C.
Deze instelling begrenst de
aanvoertemperatuur van de warmtepomp bij
de warmwaterbereiding. Deze beveiliging is
van toepassing op alle warmtepomptypes.
Zie ook parameter 33 WW-leren.
MENG-MAX
17
Maximum aanvoertemperatuur in
het mengcircuit
Instelbereik 20 °C tot 90 °C.
Deze instelling begrenst de
aanvoertemperatuur in het mengcircuit. Als
bijv. uit de gegevens van het mengcircuit een
hogere ingestelde aanvoerwaarde wordt
berekend, dan wordt deze waarde gebruikt
voor de max. ingestelde waarde van de
aanvoertemperatuur van het mengcircuit en
hierop gereguleerd.
18
LOOPT-MENGKL
Looptijd mengkraan
Instelbereik 60 tot 240
Met deze instelling kan het gedrag van de
mengkraan worden aangepast. De instelling
60 tot 240 betekent een regelafwijking van 6
K tot 24 K.
De bemonsteringsfrequentie bedraagt 10 sec.
en de minimale inschakelduur voor de
mengkraan bedraagt 0,5 sec. Binnen de dode
zone van ±1 K van de ingestelde waarde
reageert de mengkraan niet.
Voorbeeld voor de instelling 100 = 10 K
(zie afbeelding).
De regelafwijking (ingestelde temperatuur
mengcircuit – werkelijke temperatuur
mengcircuit) bedraagt 5 K.
De mengkraan gaat gedurende 5 sec. open,
sluit vervolgens, maakt een pauze van 5 sec.
en begint weer opnieuw.
De regelafwijking (ingestelde temperatuur
mengcircuit – werkelijke temperatuur
mengcircuit) bedraagt 7,5 K. De
mengkraan gaat gedurende 7,5 sec. open,
sluit vervolgens, maakt een pauze van 2,5 sec.
en begint weer opnieuw.
Conclusie: hoe kleiner de regelafwijking, des
te korter de inschakelduur van de mengkraan
en des te langer de pauzeduur. Als bij gelijke
regelafwijking de waarde LOOPT-MENGKL
verkort wordt, dan wordt de inschakelduur
steeds langer en de pauze steeds korter.
Voorbeeld voor de instelling 100 en een
regelafwijking van 5 K
5 K van 10 K = 50 % =
inschakelduur
Instelling 100 =
regelafwijking 10 K
Regelafwijking 5K
Regelafwijking (K)