Montagevoorschriften
De instructies in dit hoofdstuk zijn uitsluitend
bestemd voor de vakman.
1 Leveringsprogramma
In de verpakkingen bevinden zich de diverse
componenten volgens onderstaande opgave:
WPMW II
Best.-nr. 158450
De warmtepompmanager bevindt zich met
reeds aangesloten kabels in de
wandbehuizing:
–
Wandbehuizing
–
Kabelbundel
–
3 PTC-voelers (AVF 6, TF 6A en AFS 2)
–
18 spieën
–
WPM II
WPMW II
Best.-nr. 158451
De warmtepompmanager als enig apparaat
voor de schakelkast:
– 3 PTC-voelers (AVF 6, TF 6A en AFS 2)
– WPM II
– Stekker
2 Wandmontage (WPMW)
De WPM mag alleen in een droge ruimte
geïnstalleerd worden. Let erop, dat in
gemonteerde toestand de achterzijde van het
toestel niet toegankelijk is. Het toestel dient
tijdens het funktioneren beschermd te zijn
tegen vocht, vuil en beschadigingen. De
toelaatbare omgevingstemperatuur bedraagt
0 tot 50 °C.
Met de montagesjabloon wordt de positie
van de boorgaten bepaald.
Voor de bovenste bevestiging van de
behuizing draait u een bolkopschroef Ø 4 x
35 mm zo ver in de plug dat de behuizing er
nog net ingehangen kan worden. Vervolgens
kunt u de behuizing met nog twee schroeven
Ø 4 x 35 mm onderaan vastschroeven.
Neem bij de montage de
voorschreven afstand van min. 1 m
tot de warmtepomp in acht.
12
(alleen voor de vakman)
3 Schakelkastmontage
(WPMS)
Bij de schakelkastmontage dienen de
betreffende voorschriften opgevolgd te
worden. Men dient vooral op de scheiding
van net- en laagspanning te letten.
Uitsparing schakelbord volgens DIN 43700
4 Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting dient
overeenkomstig het aansluitschema uitgevoerd
te worden.
De voedingsspanning op klem L en de door
het nutsbedrijf geschakelde fase L' dienen via
dezelfde aardlekschakelaar gevoed te worden,
omdat ze in de WPM een gemeenschappelijke
middelleider hebben.
Er dient op gelet te worden, dat L en L'
gelijkfasig zijn.
De WPM moet via een extra voorziening met
een afstand van tenminste 3 mm alpolig resp.
m.b.v. een scheidingssysteem volgens de
geldende installatievoorschriften van het net
gescheiden kunnen worden. Hierbij kunnen
beveiligingen, schakelaars, zekeringen etc.
ingezet worden.
Voor de montage dient de
verwarmingsinstallatie alpolig van het net
gescheiden te worden.
4.1 Elektrische leidingen
De kabeldoorvoeren op de wandbehuizing
zijn geschikt voor vaste en flexibele leidingen
met een uitwendige diameter van 6 mm tot
12mm.
BUS-leiding: J-Y (St) 2 x 2 x 0,8
Alle leidingen dienen direct onder de
wandbehuizing met de voorgeschreven
trekontlastingen aan de wand bevestigd te
worden.
De bijgevoegde rode spieën dienen voor de
bevestiging van de leidingen in de behuizing.
Er dient op gelet te worden, dat de
BUS-leiding, de netaansluitleiding en
de voelerleidingen gescheiden van elkaar
aangebracht worden.
4.2 Zekeringen
In de wandbehuizing en in de WPM is niet in
zekeringen voor de aangesloten verbruikers
voorzien.
Via aansluiting L* resp. pompen L kan er een
zekering voor de aangesloten verbruikers
ingebouwd worden (zie aansluitschema
Warmtepomp).
4.3 Netaansluiting
Bij de aansluiting van de netspanning dienen
de voorschriften voor de aansluiting van de
aardgeleider opgevolgd te worden. De net-
en de laagspanning zijn gescheiden in de
wandbehuizing aangebracht.
4.4 Circulatiepompen en mengkraan
Bij het aansluiten moet op de maximale
belastbaarheid van de relais (2 A/250 V AC)
en de maximale belastbaarheid van de
regeling (10 A/250 V AC) gelet worden.
De relaisuitgang circulatiepomp kan al naar
gelang de parameters op verschillende
manieren gebruikt worden.
4.5 Temperatuurvoeler
De bij de WPM behorende voelers hebben
allemaal dezelfde temperatuur/weerstands-
waarden overeenkomstig de volgende tabel:
Temperatuur in °C
Weerstand in W
-20
-10
0
10
20
25
30
40
50
60
70
80
90
100
De weerstandswaarden voor de collector-
voeler (PT 1000), zie tabel op pagina 13.
De montage van de temperatuurvoelers is
van beslissende invloed op het functioneren
van de verwarmingsinstallatie. Daarom dient
er in ieder geval op de volgende punten gelet
te worden:
- Correcte aansluiting van de voelers
(aanlegvoelers alleen op rechte
pijpgedeelten aanbrengen).
- Warmtegeleidingspasta op het gehele vlak
aanbrengen
- Aanlegvoelers goed isoleren
- Voelerleidingen trek-ontlasten
Of de koppeling en verbinding met de
manager correct is, kan onder
installatieparameter Info. Temp. door
opvraging van de bijbehorende
temperatuurwaarde gecontroleerd worden.
1367
1495
1630
1772
1922
2000
2080
2245
2417
2597
2785
2980
3182
3392