2.6 Dichtheidscontrole van de gasarmaturen
Voor de dichtheidscontrole van de gasarmaturen moeten
kogelafsluitkranen en magneetventielen gesloten zijn.
Legende
1 Gummislang met T-stuk
2 Handpomp
3 Meettoestel (U-buis of manometer)
4 Dichtingsklem
5 Blindflens
1ste controlefase: van kogelkraan tot 1ste ventiel
Het controle-element wordt aangesloten aan de gasfilter
en de ingang van het DMV. Bij de drukproef moet de
meetaansluiting tussen V1 en V2 open zijn.
2de controlefase: ruimte tussen de twee ventielen
Het controle-element wordt aangesloten aan de DMV-
tussenruimte. Meetpunt 3 is open.
3de controlefase: aansluiting armaturen en gassmoorklep
Het controle-element wordt aangesloten aan de DMV-uit-
gang. Voor de drukproef moet de meegeleverde blindflens
ingebouwd worden tussen mengkamer en gassmoorklep.
Opgelet !
Na deze drukproef moet de blindflens opnieuw
uitgebouwd worden.
De proefdruk in de armaturen moet minstens 100-150 mbar
bedragen.
5 minuten wachttijd voor drukstabilisatie.
De armaturen zijn dicht als het drukverlies na de proeftijd
van 5 minuten niet meer dan 1 mbar bedraagt. Eventuele
lekken kunnen opgespoord worden met een lekspray of
door met een kwastje en een zeepoplossing de verbindin-
gen in te smeren. Er mogen zich geen luchtbellen vormen.
Het resultaat van de dichtheidscontrole in het meetrapport
opnemen.
Opgelet !
Na onderhouds- en servicewerken aan gasvoerende
bouwdelen moet steeds een dichtheidscontrole
uitgevoerd worden.
Werkingstest zonder gas
Bedradingscontrole
De installatie dient gecontroleerd te worden aan de hand
van het elektrisch schema, in het bijzonder dient gelet op
de juiste aansluiting van alle onderdelen.
Controle van de werkingscyclus (zonder gas)
Nadat de verbrandingsinstallatie elektrisch en gaszijdig
getest is, wordt de werkingscyclus gecontroleerd.
Hiertoe moet de afsluitkraan gesloten zijn.
Met de handpomp, aangesloten op meetpunt 1 van het
DMV, wordt lucht in de armaturen gepompt. De druk moet
overeenkomen met de te verwachten bedrijfsdruk.
Hierna wordt de installatie ingeschakeld.
Functiebeschrijving : zie beschrijving branderautomaat.
1ste testfase
Bij storingen in de werkingscyclus, zie beschrijving
branderautomaat en de verdere toelichtingen.
Ontluchting van de gasleidingen
De leidingen zolang met gas doorblazen tot de aan-
wezige lucht of het inerte gas uit de leiding verdrongen
is. Deze werken worden uitgevoerd door de gasmaat-
schappij. Indien werken werden uitgevoerd aan de
gasleiding, b.v. uitwisseling van bepaalde leidingdelen,
armaturen of gasdebietmeter, dan mag een nieuwe
inbedrijfstelling van de brander slechts gebeuren
nadat het betreffende leidinggedeelte door de
gasmaatschappij ontlucht werd.
Ontluchting van de branderarmaturen
Voor het begin van de proefstart moeten de gasarmaturen
ontlucht worden. Aan de meetopening (1) van het
magneetventiel wordt een tot in de buitenlucht reikende
slang aangesloten voor het afvoeren van de lucht.
De kogelkraan wordt geopend. Het gas in de armaturen
stroomt door de ontluchtingsslang naar buiten. Bij kleine
hoeveelheden kan het gas aan het uiteinde van de slang
met een geschikte brander, b.v. proefbrander, verbrand
worden.
Bij werkzaamheden aan de armaturengroep, met uitwisse-
ling van onderdelen, moet voor de nieuwe inbedrijfname
van de brander een dichtheidscontrole doorgevoerd
worden.
Controle van de warmtegenerator
Voor de proefstart dienen volgende punten gecontroleerd
te worden :
– voldoende waterinhoud
– correcte werking van de ventilatoren bij luchtverhitters
– vrije rookgasafvoer en beweeglijke explosiekleppen
– correcte bemetseling, voor zover aanwezig
– is er een meetpunt voor de rookgasmeting voorhanden?
– juiste instelling van de thermostaten of pressostaten en
begrenzingsapparatuur
– is de gasaansluitdruk correct?
4
5
2de testfase
3de testfase
7