moet het voordat de heftruck wordt gestart terug worden gezet in de
neutraalstand.
3. Zet de contactschakelaar of -sleutel in de stand AAN.
4. Voer één van de volgende acties uit:
a. Haal bij heftrucks met een handigmatige parkeerrem de parkeerrem
eraf.
b. Druk bij heftrucks met een automatische parkeerrem op het bedrijfs-
rempedaal.
5. Kies de juiste rijrichting met het rijrichtingsvoetpedaal of de optionele rij-
richtingsbedieningsschakelaar. Zie Figuur 7 en Tabel 1.
6. Duw het -rijrichtingspedaal of het gaspedaal in om de snelheid te ver-
hogen.
Als de vijfde stap vóór stap 1 tot en met 4 uitgevoerd wordt en de heftruck
beweegt, dan functioneert het SRO-systeem niet naar behoren. De hef-
truck mag niet bediend worden als het SRO-circuit niet naar behoren
functioneert. Als het SRO-circuit niet naar behoren functioneert, zorg dan
dat de Master Controller door bevoegd onderhoudsmonteur nagekeken
wordt.
Volg deze startprocedure voor heftrucks uitgerust met het optionele
bestuurdersaanwezigheidssysteem (OPS).
1. Zorg ervoor dat er een volle accu met het juiste voltage is geïnstalleerd
en aangesloten.
2. Ga op de bestuurdersstoel zitten om de stoelschakelaar te sluiten.
Bevestig de veiligheidsgordel om de stoelschakelaar te sluiten. Controleer
of alle bedieningselementen; tractie en hydraulica in de neutraalstand
staan. Als een bedieningselement niet in de neutraalstand staat, moet het
voordat de heftruck wordt gestart terug worden gezet in de neutraalstand.
3. Zet de contactschakelaar of -sleutel in de stand AAN.
4. Voer één van de volgende acties uit:
a. Haal voor heftrucks met een handmatige parkeerrem de parkeerrem
eraf; als de parkeerrem NIET is ingesteld, de rem recyclen.
b. Druk bij heftrucks met een automatische parkeerrem op het bedrijfs-
rempedaal.
5. Kies de juiste rijrichting met het rijrichtingsvoetpedaal of de optionele rij-
richtingsbedieningsschakelaar. Zie Figuur 7, en en Tabel 1.
6. Duw het -rijrichtingspedaal of het gaspedaal in om de snelheid te ver-
hogen.
Vergrendelingen heftruck
Bepaalde handelingen van de bestuurder, die niet correct tijdens het
bedienen van de heftruck zijn uitgevoerd, zorgen ervoor dat de tractiemo-
tor of de hydraulische functies worden uitgeschakeld.
AANDRIJFVERGRENDELINGEN: De tractiemotor wordt ingeschakeld
als de bestuurder op de bestuurdersstoel zit (sensor stoel bezet), de vei-
ligheidsgordel is bevestigd, er een rijrichting is geselecteerd en de par-
keerrem is vrijgegeven.
De accudekselschakelaar of als de heftruck is uitgerust met een accuklep-
schakelaar, moet aangeven dat de accu's goed in het accucompartiment
zitten.
Als een van de hier bovenstaande handelingen niet wordt uitgevoerd tij-
dens het bedienen van de heftruck, wordt de tractiemotor uitgeschakeld.
Bedieningsprocedures
91