D
C
IGITAL
ONTROL
Voorbereiden op off-track lokaliseren
3. Verbind de punten P1, P2 en P3 met een lijn. De is de locatielijn. Aangezien LL loodrecht (in een
hoek van 90 °) ten opzichte van de zender loopt, wanneer de zender waterpas staat, kunt u de
koers van de boorkop bepalen. Door de signaalsterkte op de vooraf bepaalde afstanden van P1, P2
en P3 te vergelijken, wanneer de boorkop in beweging is, kunt u controleren of deze het beoogd
boorpad volgt of ervan afwijkt. Het is belangrijk om de verticale hoek van de zender te controleren
om ervoor te zorgen dat de boorkop de gewenste diepte handhaaft.
4. Terwijl er wordt geboord, stuur de boorkop om een constante signaalsterkte op elk van de punten
P1, P2 en P3 te handhaven. Als de signaalsterkte afneemt, wijkt de boorkop af (naar links op de
onderstaande afbeelding); indien het toeneemt, beweegt de boorkop dichter bij de zijpositie (naar
rechts).
Verschillen in verticale hoek en topologische verhogingen zullen ook van invloed zijn op de
signaalsterkte en LL-positie. Het gebruik van drie (of meer) off-track-punten geeft u meer informatie
zodat u de mogelijke negatieve gevolgen van interferentie op een punt kunt herkennen.
56
I
NCORPORATED
1. Obstructie
2. Boorpad
3. Pad rond obstructie
4. LL
5. Vooraf bepaalde afstand 1
6. Vooraf bepaalde afstand 2
7. Vooraf bepaalde afstand 3
8. Boren
DigiTrak Falcon F5 ® Handleiding