Montagehandleiding
Let bij de inbouw van de motor op de volgende drie soorten basisafwijkingen. Hierna vindt u
enkele weergaven.
1.
Excentriciteit (A):
De eenvoudige methode om de middellijn tussen twee assen te kalibreren is door de
koppeling op de as van de AC-servomotor en de asschouder van het lastuiteinde los te
maken. Vervolgens de koppeling te draaien om te controleren of deze soepel in de axiale-
en rotatierichting kan worden bewogen om de concentriciteit van de twee assen te
bevestigen. Raadpleeg hiervoor het volgende diagram:
Axiale richting
Controleer de concentriciteit van de installatie door de motorflens en de positie van de
diameter van de boutcirkel van de flens. De grootte van de aanbevolen flensgaten voor de
installatie is aangegeven in de onderstaand aangegeven.
Motoruitgangsvermogen
50 W − 100 W
200 W − 400 W
750 W
1 kW − 2 kW
Bij de montage van de motorflens moet erop worden gelet dat de afwijking tussen het
positiegat van de motorflens en de as aan lastzijde moet liggen binnen de bijbehorende
toegestane afwijking van de koppeling.
Als de afwijking tussen de motorspindel en de asschouder aan lastzijde te groot is en de
koppeling met te veel krachtinspanning wordt geïnstalleerd, kunnen de motorspindel, de
koppeling of de asschouder aan lastzijde beschadigd raken. Controleer of de afwijking
tussen beide assen binnen de toegestane afwijking van de koppeling ligt.
Bij de selectie van een koppeling wordt aangeraden een elastische koppeling te selecteren,
die excentriciteit, helling en axiale verschuiving kan opnemen.
AC-servomotoren van de serie EM1
2.
Helling (B):
Flensomvang
minimaal 30 mm
minimaal 50 mm
minimaal 70 mm
minimaal 110 mm
EM1-01-1-NL-2307-MA
Montage en aansluiting
3.
Verschuiving in axiale richting (C):
Tolerantie
H7
H7
H7
H7
Pagina 52 van 84