Temperatuursensoren
Afhankelijk van het soort instal-
■
latie kan het aantal benodigde
sensoren variëren.
In de binnenmodule (F11) zijn
■
de VL-sensor, de retoursensor
(F17) en de sensor voor de
vloeistofleiding (koelcircuit) al
geplaatst en aangesloten.
Voor de plaatsen waar de
■
sensoren aangebracht moeten
worden, raadpleegt u de hy-
draulische schema's.
Standaard worden een bui-
■
tensensor, een dompelsensor
(die bedoeld is als sensor voor
het warme drinkwater) en een
aanlegvoeler meegeleverd.
Als er een zonne-installatie
■
wordt aangesloten moeten voor
het meten van de collectortem-
peraturen PT-1000 sensoren
worden gebruikt (F14)! Alle
andere sensoren zijn NTC-sen-
soren met een referentieweer-
stand van
5-kilo-Ohm.
Alle sensoren worden in de
■
schakelkast van de binnenmo-
dule volgens het aansluitsche-
ma (zie bijlage) aangesloten.
Aanlegvoeler
Om bijv. de temperaturen van
het verwarmingscircuit te meten,
dienen aanlegvoelers, die op de
buizen worden bevestigd.
De aanlegvoelers worden met
■
de meegeleverde trapezium-
houder en de klemband op een
buis bevestigd.
Deze plek moet eerst worden
■
schoongemaakt. Vervolgens
wordt warmtegeleidende pasta
(A) aangebracht en de voeler
bevestigd.
NOTA BENE
Bij ontoereikende kabellengte
kunnen de kabels van de sen-
soren met een draaddiameter
van 1,5 mm² tot maximaal 100
meter worden verlengd.
Buitenvoeler
Er dient in ieder geval een buiten-
sensor voor de warmtepompmana-
ger te worden aangesloten.
De buitensensor dient in noord-
■
oostelijke richting ca. 2,5 meter
boven de grond te worden aan-
gebracht. De sensor mag niet
blootstaan aan direct zonlicht
en moet voor zeer harde wind-
stoten worden afgeschermd.
Plaats de sensor liefst niet bo-
ven een raam of luchtschacht.
Maak het deksel los en schroef
■
de sensor met de bijgeleverde
schroef vast.
Om de sensor op de installatie
■
aan te sluiten, adviseren wij een
installatieleiding met een draad-
diameter van min. 0,5 mm².
25