5
Tastcycli: Referentiepunten automatisch vastleggen | Cyclus 1430 PROBE POSITION OF UNDERCUT (optie #17)
Cyclusverloop
1 De besturing positioneert het tastsysteem in ijlgang
FMAX_PROBE uit de tastsysteemtabel en met positioneerlogica
naar het geprogrammeerde tastpunt 1.
Voorpositie in het bewerkingsvlak afhankelijk van de tastrichting:
Q372 = +/-1: de voorpositie in de hoofdas is met Q1118
RADIAL APPROACH PATH van de nominale positie Q1100
verwijderd. De radiale benaderingslengte werkt tegengesteld
aan de tastrichting.
Q372 = +/-2: de voorpositie in de nevenas is met Q1118
RADIAL APPROACH PATH van de nominale positie Q1101
verwijderd. De radiale benaderingslengte werkt tegengesteld
aan de tastrichting.
Q372 = +/-3: de voorpositie van de hoofd- en nevenas is
afhankelijk van de richting waarin de taststift is uitgelijnd. De
voorpositie is met Q1118 RADIAL APPROACH PATH van de
nominale positie verwijderd. De radiale benaderingslengte
werkt tegengesteld aan spilhoek Q336.
Verdere informatie: "Positioneerlogica", Pagina 42
2 Vervolgens verplaatst de besturing het tastsysteem naar de
ingevoerde meethoogte Q1102 en voert het eerste tastproces
met tastaanzet F uit de tastsysteemtabel uit. De tastaanzet moet
identiek zijn aan de kalibratieaanzet.
3 De besturing trekt het tastsysteem met FMAX_PROBE met
Q1118 RADIAL APPROACH PATH in het bewerkingsvlak terug.
4 Als u de MODUS VEILIGE HOOGTE Q1125 met 0, 1 of 2
programmeert, positioneert de besturing het tastsysteem met
FMAX_PROBE terug naar de veilige hoogte Q260.
5 De besturing slaat de vastgestelde positie op in de volgende Q-
parameters. Als Q1120 OVERNAMEPOSITION met de waarde 1
is gedefinieerd, schrijft de besturing de vastgestelde positie in de
actieve regel van de referentiepunttabel.
Verdere informatie: "basisprincipes van de tastcycli 14xx voor
het vastleggen van een referentiepunt", Pagina 130
150
HEIDENHAIN | TNC 620 | Meetcycli voor werkstuk en gereedschap programmeren | 10/2022
1