5. Controleer of de duwboom correct is afgesteld.
Zie Duwboom afstellen in het hoofdstuk
Onderhoud.
6. Controleer de afstelling van de parkeerrem.
Zie Remmen controleren in het hoofdstuk
Onderhoud.
Afvoerplaat instellen
De afvoer van de maaimachine kan worden
aangepast aan verschillende maaiomstandigheden.
Zorg ervoor dat u de sluitnok en de plaat zodanig
plaatst dat u het beste maairesultaat verkrijgt.
1. Schakel de aftakas uit, zet de rijhendels in
de vergrendelde neutraalstand en stel de
parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje
en wacht totdat alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen alvorens de
bestuurderspositie te verlaten.
3. Om de sluitnok te verstellen, draait u de hendel
omhoog om deze los te maken (Figuur 16).
4. Plaats de plaat en de sluitnok op zodanige
wijze in de sleuf dat de machine de gewenste
afvoer heeft.
5. Draai de hendel terug om de plaat en de
sluitnok vast te zetten (Figuur 16).
6. Als de nok de plaat niet op zijn plaats houdt of
deze te vast zit, moet u hendel losmaken en
aan de sluitnok draaien. Draai aan de sluitnok
totdat u de gewenste sluitdruk hebt verkregen.
Figuur 16
1. Sluitnok
2. Hendel
3. Draai aan de nok om de
sluitdruk te verhogen of te
verminderen
4. Sleuf
5. Draai de hendel om de
sluitnok los of vast te
zetten.
Positie van afvoerplaat
instellen
De volgende figuren zijn uitsluitend bedoeld
als aanbeveling voor gebruik. De instelling is
afhankelijk van de soort gras, het vochtgehalte en
de hoogte van het gras.
Opmerking: Als het motorvermogen afneemt
en de rijsnelheid van de maaimachine hetzelfde
blijft, opent u de plaat.
Positie A
Dit is de volledig achterwaartse positie (zie
Figuur 17). Deze positie wordt aanbevolen voor
de volgende gevallen.
• Maaiomstandigheden met kort, licht gras.
• Droge omstandigheden.
• Kleine hoeveelheid maaisel.
• Werpt maaisel verder weg van de maaimachine.
Figuur 17
Positie B
Zet de plaat in deze positie als u het maaisel
opvangt (Figuur 18).
21