Om in een rechte lijn te rijden, moet u
gelijkmatige druk uitoefenen op beide
uiteinden van de bovenste duwboom
(Figuur 9).
Om een bocht te maken, vermindert u de druk
op de kant van de bovenste duwboom in de
richting waarin u wilt afslaan (Figuur 9).
Figuur 9
1. Bovenste duwboom
2. Onderste duwboom
Achteruitrijden
1. Om achteruit te rijden, zet u de schakelhendel
in de achteruit.
2. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem
vrijzetten.
3. Druk de onderste duwboom en de handgreep
langzaam tegen elkaar om achteruit te rijden
(Figuur 9).
De onderste duwboom
gebruiken
Op deze wijze kunt u een stoeprand oprijden. Dit
kan voorwaarts of achterwaarts gebeuren.
Opmerking: Bij sommige stoepranden kunnen
de achterwielen geen contact maken met de
stoeprand. In dit geval moet u de machine in een
hoek de stoeprand oprijden.
3. Schakelhendel
Een mes kan worden verbogen of
beschadigd als u een stoeprand oprijdt.
Uitgeworpen stukjes mes kunnen ernstig
of zelfs fataal letsel van bestuurder of
omstanders veroorzaken.
Laat de messen niet draaien als u een
stoeprand voorwaarts of achterwaarts
oprijdt.
Een stoeprand voorwaarts oprijden
1. Schakel de maaimessen uit.
2. Zet de machine in de eerste versnelling.
3. Laat de machine rijden totdat de zwenkwielen
contact maken met de stoeprand (Figuur 10).
4. Breng de voorkant van de machine omhoog
door de handgreep omlaag te drukken
(Figuur 10).
5. Laat de machine rijden totdat de achterwielen
contact maken met de stoeprand (Figuur 10).
6. Laat de voorkant van de machine zakken
(Figuur 10).
Opmerking: Beide achterwielen moeten
contact maken met de stoeprand en de
zwenkwielen moeten recht staan.
7. Druk tegelijkertijd op de onderste duwboom
en rij de machine de stoeprand op met behulp
van de handgreep (Figuur 9 en Figuur 10).
Opmerking: Als u de onderste handgreep
gebruikt, kunt u de machine gemakkelijker
een stoeprand laten oprijden en zullen de
achterwielen niet ronddraaien.
17