2. Om de maaimessen in te schakelen, drukt u de
bedieningsstang van de maaimessen tegen de
bovenste duwboom (Figuur 8).
3. Zet de aftakasschakelaar op UIT en laat
deze los. Houd tijdens het maaien de
bedieningsstang van de maaimessen tegen de
bovenste duwboom.
4. Herhaal deze procedure om de maaimessen in
te schakelen als u de bedieningsstang van de
messen hebt losgelaten.
Figuur 8
1. Bovenste duwboom
2. Bedieningsstang van
maaimessen
Maaimessen uitschakelen (aftakas)
Zet de bedieningsstang van de maaimessen vrij om
deze uit te schakelen (Figuur 8).
Veiligheidssysteem
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van
de machine. Dit kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
• Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
• Controleer elke dag de werking van
de interlockschakelaars en vervang
beschadigde schakelaars voordat u de
machine weer in gebruik neemt.
3. Aftakasschakelaar
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de
maaimessen uitsluitend draaien wanneer:
• de bedieningsstang is ingedrukt.
• de aftakasschakelaar op AAN staat.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de
maaimessen worden uitgeschakeld als u de
bedieningsstang van de maaimessen loslaat.
Veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem
telkens voordat u de machine in gebruik neemt.
Opmerking: Als het veiligheidssysteem niet
werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u
het direct laten repareren door een erkende Service
Dealer.
1. Stel de parkeerrem in werking en start de
motor; zie Motor starten en afzetten.
2. Druk de bedieningsstang van de maaimessen
tegen de bovenste bedieningstang. De messen
mogen niet draaien.
3. Houd de bedieningsstang van de messen vast,
trek de aftakasschakelaar omhoog en laat deze
los. Als het goed is, wordt nu de koppeling
ingeschakeld en beginnen de maaimessen te
draaien.
4. Laat de bedieningsstang van de maaimessen
los. De messen moeten ophouden met
draaien.
5. Laat de motor lopen, trek de aftakasschakelaar
omhoog en laat deze los zonder de
bedieningsstang van de maaimessen vast te
houden. De messen mogen niet draaien.
Vooruit en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de
motor, oftewel het toerental (in omwentelingen
per minuut). Zet de gashendel op SNEL om de
beste prestaties te verkrijgen.
Vooruitrijden
1. Om vooruit te rijden, zet u de schakelhendel in
een vooruit-versnelling (Figuur 9).
2. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem
vrijzetten in Onderhouden remmen, blz. 33.
3. Druk langzaam op de bovenste duwboom om
vooruit te rijden (Figuur 9).
16