gedraaid door een tegenkoppel te
leveren via de elektrische
stuurbekrachtiging, om te
voorkomen dat het voertuig de
rijstrook verlaat.
•
Als LDP wordt geactiveerd en langer
dan 5 seconden actief blijft, geeft het
een alarm (hoorbaar en/of visueel
alarm) af op de 5e seconde, dat duurt
totdat LDP wordt gedeactiveerd. LDP
geeft een alarm af bij de tweede
activering of een verdere interventie,
als het tweemaal of meer binnen een
aaneengesloten periode van 180
seconden wordt geactiveerd en de
bestuurder het stuur niet draait
tijdens de activering. Voor de derde
interventie (en eventuele verdere
interventies) worden alarmen met
ten minste 12 seconden verlengd.
Het alarm kan worden onderdrukt als
de bestuurder actief ingrijpt, zoals
een bocht maken of de rem
activeren.
Hoe te gebruiken
•
Om deze functie in of uit te
schakelen, gaat u vanaf het
touchscreen naar
(geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem) →
Driver Assistance
(bestuurdersassistentie) → LDA (hulp
bij verlaten van rijstrook).
•
Er zijn drie LDW-modi, een akoestisch
alarm, trillingen aan het stuur of
beide.
•
Wanneer LDW of LDP is ingeschakeld,
geeft het instrumentenpaneel
weer.
•
Wanneer geactiveerd, geeft LDW een
alarm af (akoestisch alarm, visueel
alarm en/of stuurtrilling) en wordt de
bijbehorende virtuele rijstrooklijn op
het instrumentenpaneel rood.
•
Bij activering geeft LDP een alarm af
(hoorbaar alarm en/of visueel alarm).
126
→ ADAS
Op het cluster knippert
tweemaal en de bijbehorende
virtuele rijstrook wordt blauw.
•
Bij een storing wordt
instrumentenpaneel weergegeven.
Systeemlimiet
•
Het LSS kan in complex verkeer
onjuiste of geen rijstrooklijnen
detecteren. De volgende situaties
kunnen leiden tot falen of
prestatievermindering van het
systeem:
• Het zicht is slecht op besneeuwde,
regenachtige en mistige dagen.
• De voorruit is vuil en beslagen of er
zit een obstructie voor de
multifunctionele videocontroller.
• Schittering wordt veroorzaakt door
direct zonlicht, reflecties van
opgehoopt water op het wegdek,
tegemoetkomende voertuigen op
de tegenoverliggende rijstrook,
enz.
• Plotselinge veranderingen in licht,
zoals wanneer het voertuig een
tunnel binnenrijdt of verlaat
• Rijstrooklijnen niet goed zichtbaar
door boomschaduwen op wegen in
direct zonlicht op zonnige dagen
• Niet-identificeerbare weggrens met
gras, grond of stoeprand
Voorzorgsmaatregelen
•
Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook wordt onderdrukt als de
bestuurder de richtingaanwijzers
inschakelt en van rijstrook verandert
in de richting die door de
richtingaanwijzers wordt
aangegeven.
•
Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook kan worden onderdrukt als
het voertuig over rijstrooklijnen rijdt,
of rijstrooklijnen onduidelijk, te dun,
versleten, niet goed zichtbaar of
bedekt met vuil/sneeuw zijn.
op het