Speciale voorwaarden voor veilig gebruik:
1. Zorg ervoor dat de vocht- en thermi-
sche schakelaars zijn aangesloten in
twee afzonderlijke circuits en aparte
alarmuitgangen (motoruitschakeling)
hebben in geval van hoge luchtvochtig-
heid of hoge temperatuur in de motor.
2. Bouten die als vervanger worden ge-
bruikt dienen klasse A4-80 of A2-80 te
zijn, overeenkomstig EN/ISO 3506-1.
3. De spleetwijdtes van het vlampad van
de motor wordt door de fabrikant opge-
geven en zijn nauwer dan normaal.
WAARSCHUWING: Gebruik bij repa-
raties altijd originele serviceonderdelen
van de fabrikant om de juiste afmetin-
gen van de spleetwijdtes van het vlam-
pad te waarborgen.
4. Tijdens bedrijf moet de koelmantel, in-
dien aangebracht, met de verpompte
vloeistof worden gevuld.
5. Het niveau van de verpompte vloeistof
moet worden geregeld door niveau-
schakelaars die zijn aangesloten op
het regelcircuit van de motor. Het mini-
male niveau hangt af van het installa-
tietype en wordt gespecificeerd in deze
installatie- en bedieningsinstructies.
6. Zorg ervoor dat de vaste kabels de
juiste mechanische bescherming heb-
ben, en in een geschikt klemmenbord
eindigen.
7. De WIO-sensor moet altijd volledig zijn
ondergedompeld in de olie wanneer de
stroom is ingeschakeld.
8. Als een WIO-sensor is geïnstalleerd,
moet de besturingskast de WIO-sensor
beschermen tegen kortsluiting. De
maximale stroom van de schakelkast
moet beperkt zijn tot 350 mA.
9. De klant moet Grundfos informeren als
de pomp is blootgesteld aan schadelij-
ke externe invloeden of agressieve
stoffen.
GEVAAR
Explosieve omgeving
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Controleer of de kabeldoorvoeren niet
beschadigd of gebarsten zijn om von-
ken en een mogelijke explosie te ver-
mijden.
254
Aanvullende voorwaarden voor veilig ge-
bruik:
1. De pomp mag niet drooglopen.
2. De rioolwaterpompen hebben een om-
gevingstemperatuurbereik van -5 °C tot
+40 °C of 0-40 °C (bij onderdompeling
in vloeistof) en een maximale bedrijfs-
temperatuur van 40 °C. De minimale
omgevingstemperatuur voor een pomp
met een WIO-sensor bedraagt 0 °C.
3. De maximale onderdompelingsdiepte
bedraagt 20 m.
4. Droog geïnstalleerde pompen hebben
vaak een hogere temperatuur bij de
kabeldoorvoeren dan dompelpompen.
Hierdoor kan de levensduur van appa-
ratuur voor explosiebeveiliging afne-
men. Volgens EN / IEC 60079-14 is het
een verantwoordelijkheid van de ge-
bruiker om de permanent aangesloten
kabels en kabeldoorvoeren regelmatig
te inspecteren op visuele schade, bar-
sten of verbrossing door veroudering
van de rubber.
5. De IO 113 regelaar moet de sensor be-
schermen tegen kortsluiting.
6. Bij geverfde pompen kunt u het risico
op ontlading op de volgende manieren
minimaliseren:
•
Aarding is verplicht.
•
Houd in droge opstellingen een vei-
lige afstand tussen de pompen en
looppaden aan.
•
Gebruik natte stof om te reinigen.
7. Als een WIO-sensor op de pomp is ge-
monteerd, moet de sensor worden
aangesloten op regelapparatuur. In ge-
val van een alarmsignaal van de sen-
sor schakelt de regelapparatuur de
pomp uit.
8. De thermische beveiliging in de stator-
wikkelingen heeft een nominale uit-
schakeltemperatuur (150 °C) om te
zorgen dat de voedingsspanning wordt
uitgeschakeld. De voedingsspanning
moet handmatig gereset worden.