op ongeveer één inlaatdiameter boven de inlaat. Het
definitieve uitschakelniveau dient te worden bepaald
via testruns tijdens de inschakeling.
Inschakelniveaus
Stel in putten met droog opgestelde pompen het
inschakelniveau boven het pomphuis in om er zeker
van te zijn dat de koelmantel wordt gevuld voordat de
pomp in werking treedt. Voor verticale pompen kan
deze hoogte worden ingesteld met een marge
volgens onderstaande afbeelding.
G
S
D
1
45°
F
Verticale droge opstelling (D)
Gebruik een excentrisch verloopstuk tussen de
zuigleiding en de pomp in horizontale opstellingen.
Het verloopstuk moet zodanig worden geïnstalleerd
dat het rechte gedeelte naar boven wijst. Dit
voorkomt ophoping van lucht in de zuigleiding en
verstoring van de werking. Zie de onderstaande
afbeelding.
S
D 1
45°
F
Horizontale droge installatie (H)
E
D
p
Y
E
Z
Minimaal uitschakelniveau
Minimale afstand tussen de bodem
van de put en het laagste deel van de
zuigleiding
Minimale inschakelniveau
Minimaal uitschakelniveau voor Ex-
pompen
Verloopbocht
Excentrisch verloopstuk
In het geval van een Ex-pomp, installeert u
een extra niveausensor voor het uitscha-
kelniveau. Pompen voor droge opstelling
moeten een koelmantel hebben.
S is het minimale uitschakelniveau. De minimale
afstand S boven de zuigleiding is vereist om de
vorming van wervelingen bij de zuigleiding te
voorkomen en om te voorkomen dat lucht in de pomp
wordt gezogen. Lucht in de verpompte vloeistof kan
trillingen, cavitatie en verlies van pompcapaciteit tot
gevolg hebben.
G is het minimale inschakelniveau van een droog
geïnstalleerde verticale pomp als er geen andere
acties worden ondernomen om te waarborgen dat het
pomphuis wordt gevuld met verpompte vloeistof
wanneer de pomp wordt ingeschakeld.
Andere mogelijke acties:
•
Gebruik een vacuümpomp om vloeistof in het
pomphuis te zuigen; dit vereist een isolatie-
afsluiter aan de perszijde.
•
Installeer een terugslagklep in de persleiding na
de eerste inschakeling. Dit voorkomt dat het
pomphuis leegloopt tussen de bedrijfsperioden in.
Controle van de draairichting
Start en laat een niet-ondergedompelde
pomp slechts een paar seconden draaien
om de draairichting te controleren.
Een label met een pijl op het pomphuis geeft de juiste
draairichting aan. De draairichting is met de klok mee.
GEVAAR
Beknellingsgevaar
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Raak de pomp niet aan bij de inscha-
keling.
Zorg ervoor dat de bodem van de put
schoon is vóór de inschakeling om te ver-
mijden dat materiaal of voorwerpen in de
waaier worden gezogen.
Opstellingstypen S, C en ST
Ga als volgt te werk:
S = D
1
F = 0,5 x D
1
G = D
p
E
Y
Z
261