Instellen van de secundaire
lucht (mondstukinstelling)
1
De voorinstelling van de secundaire
lucht kunt u als volgt uitvoeren:
Met de stelschroef [1]
de sproeierbuis [2] op de gewenste
waarde instellen.
Linksom (+)
= grotere schaalwaarde
lagere druk achter
de ophopingsschijf
hoger vermogensbereik.
Rechtsom (-)
= kleinere schaalwaarde
hogere druk achter
de ophopingsschijf
lager vermogensbereik.
AANWIJZING
De branderinstelling moet na elke
locatiewissel worden gecontroleerd
en evt. aan de nieuwe
omgevingsvoorwaarden alsook
atmosferische omstandigheden
opnieuw worden aangepast.
Instellen van de pompdruk
Bij de ingebruikname van
de brander en elk onderhoud
2
moet altijd de pompdruk weer
worden ingesteld resp. worden
gecontroleerd.
De pompdruk als volgt instellen:
1. De plug op de meetsteun "P"
demonteren.
Let op de afdichting.
2. Monteer hier een geschikte
oliedrukmanometer.
3. Alle olieblokkeerinrichtingen
openen.
4. De brander inschakelen.
5. De vereiste oliedruk conform
de grootte van het mondstuk
en het vermogen van het
apparaat instellen.
6. Let op dat eerst de vereiste
oliedruk bij volledige belasting
(DV2) moet worden ingesteld
en pas daarna de oliedruk
van de deelbelasting (DV1),
aangezien de drukafstelling
DV2 ook DV1 kan beïnvloeden.
7. De brander na een succesvolle
instelling uitschakelen.
8. De oliedrukmanometer weer
demonteren.
Plug incl. afdichting plaatsen.
AANWIJZING
De pomp mag nooit langere
tijd zonder brandstof draaien.
De apparaten nooit langere
tijd met een drooggelopen
pomp laten staan.
LET OP
Als de brander na het starten
echter een storing meldt, mag
nogmaals een ontgrendeling
worden uitgevoerd na een
wachttijd van 5 minuten.
Verdere ontgrendelingen
moeten absoluut achterwege
blijven, aangezien er gevaar
op verbranding bestaat.
AANWIJZING
Alle gegevens zijn slechts
voorinstellingen en moeten
bij de rookgasanalyse
overeenkomstig worden
afgesteld resp. aangepast.
15