Veiligheidsvoorzieningen
Drievoudige combinatieregelaar
Afb. zonder behuizingsdeksel
AANWIJZING
De drievoudige
combinatieregelaar bevindt
zich in de schakelkast.
De apparaten beschikken over
de volgende controle- resp.
veiligheidsinrichtingen:
Temperatuurregelaar (TR)
De temperatuurregelaar
stuurt het uitschakelen van
de circulatieluchtventilator aan.
Instelwaarde ca. 40 °
Temperatuursensor (TW)
De temperatuursensor beperkt
het verwarmingsbedrijf middels
de brander de apparaat- resp.
uitblaastemperatuur.
Instelwaarde ca. 80 – 85 °C.
Veiligheids-
temperatuurbegrenzer (STB)
De STB onderbreekt de
verwarmingsfunctie bij extreme
oververhitting of een uitval resp.
defect van de TW.
Het rode storingslampje "Oververhitting"
op de schakelkast gaat branden.
LET OP
Veiligheidsinrichtingen
mogen niet worden overbrugd
of geblokkeerd.
De ontgrendeling van de
STB geschiedt via de Reset-
toets "Oververhitting" op
de schakelkast en is pas mogelijk
na afkoeling van het apparaat.
LET OP
Voor het ontgrendelen van de STB
voor het opnieuw in gebruik nemen
moeten absoluut de mogelijke
oorzaken voor het activeren van
de STB worden gelokaliseerd.
De toevoerluchtventilator wordt
bewaakt door een geïntegreerd
actief temperatuurmanagement.
Bij overbelasting van de motor
of een fase-uitval wordt het
apparaatbedrijf onderbroken
Alle elektrische onderdelen
worden aanvullend door
beveiligingsautomaten beveiligd.
De ontgrendeling kan pas na
het openen van de schakelkast
plaatsvinden.
AANWIJZING
Voor het openen van
de schakelkast moet het apparaat
absoluut worden losgekoppeld
van de stroomvoorziening.
WLE branderautomaat
Door de optische vlambewaking
wordt bij onregelmatigheden
in de verbranding, het doven van
de vlam, brandstofgebrek enz. het
apparaat door de branderautomaat
continu worden uitgeschakeld.
Een handmatige ontgrendeling
is dan verreist.
AANWIJZING
Er mogen uitsluitend
constructiegeteste ventilator-
oliebranders in WLE-uitvoering
volgens DIN EN 230 en
DIN-EN 267 worden gebruikt.
Regelinrichtingen
De temperatuursensoren van
de regelapparatuur beschikken
over een eigen bewaking.
De sensoren zijn
koude-veilig tot -20 °C.
Bij temperaturen onder -20 °C
wordt de stroomtoevoer van
de regelapparatuur onderbroken,
bij temperatuurstijging vanaf -20 °C
wordt de stroomtoevoer weer
vrijgegeven.
Bij een eventuele beschadiging
van de sensoren of capillaire buis,
alsook bij het bereiken van een
overtemperatuur van ca. 220 °C
wordt het vulmedium geleegd
en de veiligheidsinrichting wordt
continu geactiveerd.
Een reset is niet meer mogelijk.
Het regelapparaat functioneert niet
meer en moet worden vervangen.
Bij het vervangen van veiligheidsinrichtingen
mogen uitsluitend "Originele
reserveonderdelen van REMKO" worden
gebruikt.
Let op een zorgvuldige montage
■
De capillaire buis van
■
de drievoudige combinatieregelaar
mogen niet in directe nabijheid van
soldeerpunten worden gebogen
of scherp geknikt worden
De sensoren mogen uitsluitend
■
op de in de fabriek aangebrachte
bevestigingspunten worden
aangebracht
De sensoren moeten voor een
■
veilig functioneren altijd stof-
en vuilvrij zijn
LET OP
Na het werken aan
de veiligheidsinrichtingen
moet de werking van
de veiligheidsinrichtingen
worden getest.
❄
9