Alarm en beschrijving
R4
Fout - hage verhouding
De mengverhouding is hoger
den de ingestelde tolerantie
voor een A naar B
componentvolume.
QDA1
Overdosis A
De dosering voor A is te hoog
en is in combinatie met B te
groot voor de capaciteit van de
mengverdeler.
QDB1
Overdosis B
De dosering voor B is te hoog,
waardoor er een dosering voor
A wordt geforceerd die, in
combinatie met B, te groot is
voor de capaciteit van de
mengverdeler.
3A1665K
Oorzaak
Er is te weinig beperking in het systeem.
Als het alarm tijdens de start optreedt, na het
doorspuiten, dan was de stroomsnelheid
waarschijnlijk te hoog.
Als het alarm optreedt als u al enige tijd aan
het spuiten bent, is de druk van de
vloeistoftoevoer op beide materialen mogelijk
niet in balans.
Trage activering van de kleppen van
componenten A of B. Dit kan de oorzaak zijn:
•
De luchtdruk naar de ventielaandrijving is
te laag.
•
Er is iets dat de relais van de leiding
blokkeert en in de weg zit van de lucht
voor de aandrijving de van de klep.
•
Doseerventiel B is te ver naar binnen
gedraaid.
Doseerventiel A is te ver naar binnen
gedraaid.
•
De vloeistofdruk is hoog en de luchtdruk
is laag.
De pakkingen van de klep(pen) van de
naald/zitting lekken.
De aandrijving voor de kleppen van
component A of B is traag.
Er wordt met een hoge mengverhouding op
hoge stroomsnelheid gewerkt.
Oplossing
•
Controleer of het systeem volledig
geladen is met materiaal.
•
Controleer of het cyclusbereik van
de toevoerpomp goed is ingesteld.
•
Controleer of de spuittip/-tuitje de
correcte grootte heeft voor de
stroom en de toepassing en dat het
niet versleten is.
•
Controleer of de vloeistofregulator
goed ingesteld is.
Beperk de beweging van de
pistoolnaald om de eerste
vloeistofafgifte in te perken tot de
vloeistofslangen volledig zijn gevuld
met materiaal.
Stel de druk van de regelaars van de
vloeistoftoevoer naar componenten A
en B zo in dat ze ongeveer gelijk zijn.
Als de druk al ongeveer gelijk is,
controleer dan of de doseerventielen
voor component A en B goed
functioneren.
Bedien de magneetventielen van
doseerventiel A en B handmatig om
te kijken of deze goed werken.
•
Verhoog de luchtdruk. De luchtdruk
moet tussen 75-120 psi
(0,52-0,84 MPa; 5,2-8,4 bar)
bedragen, 120 psi (0,84 MPa;
8,4 bar) is aanbevolen.
•
Er kan vuil of vocht in de
luchttoevoer zitten. Zorg voor
geschikte filtratie.
•
Zie Ventielinstellingen op pagina
37 voor aanpassingsrichtlijnen.
•
Stel de luchtdruk en de
vloeistofdruk in. Zie de aanbevolen
luchtdruk hierboven.
Repareer het ventiel.
Zie Fout - lage verhouding en Fout -
hoge verhouding op pagina 58-59.
Het kan nodig zijn om het debiet door
de doseerventiel voor component B te
beperken door de zeskantsmoer ervan
af te stellen.
Systeemfouten
59