4 23 " 120 mm
32
5 1 " 130 mm
8
6-10 GN
• Zie, voor het afdanken van de verpakking, het vorige
hoofdstuk "Ecologie en milieu".
• Zie, voor de benodigde ruimte, alsook voor de afmetingen voor
de aansluiting, de installatieschema's op de eerste pagina's van
dit instructieboekje.
• Het linker zijvlak van de apparatuur moet op een afstand van minstens
50 cm van andere vlakken blijven om onderhoudswerkzaamheden
mogelijk te maken, terwijl het rechter- en achtervlak op een afstand
van minstens 10 cm van willekeurig welk vlak moeten blijven.
• Plaats het apparaat en stel eventueel de hoogte van het werkblad
af met de instelbare pootjes.
• Het apparaat is niet geschikt voor inbouw.
Let op:
Controleer of de stoom afkomstig van de afvoer
van de oven of van ernaast staande apparaten, de
ventilatieopeningen voor de afkoeling van de interne
onderdelen, op de bodem van het apparaat niet bereikt.
3. ELEKTRISCHE AANSLUITING
• De aansluiting op het elektrische voedingsnet dient te
worden gerealiseerd volgens de geldende landelijke en
plaatselijke voorschriften.
• Voordat de aansluiting gemaakt worden controleren of de spanning
en de frequentie overeenkomen met hetgeen vermeld is op het plaatje.
• Het apparaat moet permanent aangesloten zijn op het voedingsnet.
De aansluiting moet uitgevoerd worden met een kabel van het type
H05 RN-F. De voedingskabel moet geïnstalleerd zijn in een metalen
of starre kunststof buis zonder snijdende delen.
• Bovenstrooms van het apparaat dient een omnipolaire schakelaar
te worden geïnstalleerd, berekend op het vermogen van het apparaat,
met een opening tussen de contacten van minstens 3 mm. Deze
schakelaar dient in de permanente elektrische installatie van het gebouw
te worden geïnstalleerd, in de onmiddellijke omgeving van het apparaat.
• Bovenstrooms van het apparaat dient een voorziening (uitschakelbare
stekker, schakelaar die geblokkeerd kan worden of een soortgelijke
voorziening) die tijdens de onderhoudswerkzaamheden in geopende
stand geblokkeerd kan worden.
• De maximale lekstroom van het apparaat bedraagt 5 mA.
• Het apparaat moet worden aangesloten op een efficiënt
aardingssysteem. Daarvoor is erop het aansluitingsklemmenbord
is en klemmenbord met het symbool
moet worden aangesloten. Het apparaat moet bovendien worden
opgenomen in een equipotentiaalsysteem. Deze aansluiting met
de stopschroef gemarkeerd E , die op de buitenkant zit, dichtbij
de ingang van de voedingskabel. De equipotentiale draad moet een
minimale doorsnede hebben van 10 mm
3.1 INSTALLATIE VAN DE VOEDINGSKABEL
Om de voedingskabel op de apparatuur aan te sluiten, als volgt
te werk gaan
Mod. 6 - 10 - 20 GN
• Verwijder het linker zijpaneel.
• Sluit de kabel aan op het klemmenbord zoals afgebeeld in het
20 GN
6-10 GN
20 GN
6-10 GN
11 7 " 300 mm
64
20 GN
waarop de aardegeleider
2
.
bij de apparatuur gevoegde schakelschema en zet hem vast met
de daarvoor bedoelde kabelklem.
De fabrikant kan op geen enkele wijze aansprakelijk
gesteld worden als de geldende landelijke en plaatselijke
voorschriften voor ongevallenpreventie niet in acht worden
genomen.
4. AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
(Zie installatieschema's aan het begin van dit boekje)
Wanneer het apparaat wordt aangesloten op de waterleiding
met slangen dan dienen deze nieuw en niet eerder gebruikt
te zijn.
De oven beschikt over twee gescheiden ingangen ("CWI1" en
"CWI2") voor het voedingswater.
30° C (86° F)
30° C (86° F)
D - Waterafvoerspruitstuk
CWI1 - Aansluiting voedingswater voor injectie
CWI2 - Aansluiting condenswater en wassysteem
EI - Ingang elektrisch snoer
De voedingsleidingen van beide ingangen moeten voorzien zijn van
mechanisch fi lter en afsluitkraan. Voordat de fi lters geïnstalleerd
worden wordt het aanbevolen een bepaalde hoeveelheid water
laten doorlopen om eventuele verontreiniging door vaste deeltjes
te verwijderen.
Voor België (EN 1717)
Om de oven conform te maken aan de "EN1717".
Installeer de kit met 2 keerkleppen type "CA" en "EA" (Code
922.347), als volgt :
CA valve
H
O
2
H
O
2
* Minimale afstand tussen de afwatering en de afvoerbuis = 20 mm.
4.1 EIGENSCHAPPEN VAN HET VOEDINGSWATER
De apparatuur moet gevoed worden met water dat geschikt is
voor menselijke consumptie met de specifi eke kenmerken die
in deze paragraaf zijn beschreven.
Voor de beoordeling van de geschiktheid van het water moeten
de volgende kenmerken vastgesteld worden:
- Totale hardheid
- Geleidingsvermogen
-
- Chloride Cl
- pH
151
EI
D
rear
front
EA valve
CWI2
EA
CA
CWI1
drain
min 5°
T max = 100°C
NL