waterhindernissen en andere gevaarlijke
punten. De machine kan plotseling omslaan
als een wiel over de rand komt, of als de rand
instort. Zorg voor een veilige afstand tussen de
machine en een gevarenzone.
– Spoor gevaren onderaan de helling op. Indien
er gevaren zijn, maait u de helling met een
loopmaaimachine.
– Laat de maai-eenheden indien mogelijk neer
op de grond wanneer u werkt op hellingen.
Als u de maai-eenheden omhoog brengt op
hellingen, kan de machine onstabiel worden.
Deze driedelige maaier heeft een uniek
aandrijfsysteem voor superieure tractie op hellingen.
Het bovenste wiel gaat niet slippen en daardoor
behoudt de machine tractie, in tegenstelling tot
gewone driedelige maaiers. Als u de machine gebruikt
op een helling die te steil is, zal de machine eerder
kantelen dan tractie verliezen.
•
Maai indien mogelijk hellingopwaarts en
hellingafwaarts en niet dwars over een helling.
•
Als u zijdelings op een helling rijdt, verplaats
de maaidekken dan zo ver mogelijk naar boven
(indien uw machine hiervoor toegerust is).
•
Als de wielen grip verliezen, moet u de
maaimessen uitschakelen en de heuvel langzaam
in een rechte lijn afrijden.
•
Als u toch een bocht moet maken, doe dit indien
mogelijk langzaam en voorzichtig hellingafwaarts.
Starten van de motor
U moet mogelijk het brandstofsysteem ontluchten
als één van de volgende situaties zich heeft
voorgedaan; zie
Het brandstofsysteem ontluchten
(bladz.
30):
•
Eerste keer starten van een nieuwe motor.
•
De motor is gestopt omdat de brandstof op
was.
•
Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
aan onderdelen van het brandstofsysteem;
bijv. nieuw filter gemonteerd, enz.
1.
Controleer of de parkeerrem in werking is
gesteld en of de schakelaar voor de aandrijving
van de messenkooi is
2.
Haal uw voet van het tractiepedaal en controleer
of het pedaal in de neutraalstand staat.
3.
Zet de gashendel op halfgas.
4.
Steek het sleuteltje in de contactschakelaar
en draai het naar A
het indicatielampje van de gloeibougie uitgaat
(ongeveer 7 seconden); draai daarna het
sleuteltje op S
TART
.
UITGESCHAKELD
/V
totdat
AN
OORGLOEIEN
om de startmotor in werking
te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor
start.
Opmerking:
naar de stand A
Belangrijk:
startmotor oververhit raakt, mag u de
startmotor niet langer dan 15 seconden in
werking stellen. Als u de motor 10 seconden
achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden
wachten voordat u een nieuwe startpoging
doet.
5.
Als de motor voor de eerste keer wordt gestart
of een revisiebeurt heeft gehad, moet u de
machine 1 tot 2 minuten in de vooruit- en de
achteruit-stand laten werken. Controleer ook de
werking van de hefhendel en de schakelaar van
de maai-eenheden om er zeker van te zijn dat
alle onderdelen naar behoren functioneren.
Opmerking:
naar rechts om de stuurreactie te controleren.
Zet vervolgens de motor af en controleer
op olielekken, losse onderdelen en andere
waarneembare defecten.
VOORZICHTIG
Controleren op olielekken, loszittende
onderdelen en andere gebreken kan
letsel veroorzaken.
Zet de motor af en wacht totdat alle
bewegende delen tot stilstand gekomen
zijn voordat u controleert op olielekken,
losse onderdelen en andere defecten.
De motor afzetten
Beweeg de gashendel naar
de schakelaar voor de messenkooien naar de stand
U
en draai het contactsleuteltje naar de
ITSCHAKELEN
stand U
.
IT
Opmerking:
Verwijder het sleuteltje uit het contact
om te voorkomen dat de motor per ongeluk start.
Het brandstofsysteem
ontluchten
1.
Parkeer de machine op een horizontaal
oppervlak, laat de maaidekken neer, zet de
motor af, stel de parkeerrem in werking en
verwijder het sleuteltje uit het contact.
2.
Zorg ervoor dat de brandstoftank minstens half
vol is.
3.
Ontgrendel en open de motorkap.
30
Het sleuteltje draait automatisch
/L
.
AN
OPEN
Om te voorkomen dat de
Draai het stuurwiel naar links en
, verplaats
STATIONAIR