Weergave op het display
Wanneer u met de selectiehendel een stand
inschakelt, verschijnt het desbetreffende
pictogram op het instrumentenpaneel.
P.
Parkeren.
R.
Achteruit.
N.
Neutraalstand.
D.
Rijden.
S.
Programma Sport.
T.
Programma Sneeuw.
1 2 3 4 5 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
-.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen.
Voet op rempedaal
F Als dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel, trap dan
het rempedaal in (bijv.: starten
van de motor).
Starten van de auto
F Trek de parkeerrem aan.
F Selecteer de stand P of N.
F Start de motor.
Als niet aan deze voorwaarden is voldaan,
klinkt een geluidssignaal in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
F Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
F Zet de parkeerrem vrij.
F Selecteer de stand R, D of M.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Laat bij temperaturen onder -23 °C de
motor gedurende vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor en
transmissie.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R, D
of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs
al in beweging als het gaspedaal niet is
ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatische werking
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Rijden
6
85