36
ONDERHOUD
OPMERKING: Het onderhoudsschema in dit handboek beschrijft de
onderhoudsintervallen die moeten worden gevolgd bij 'normale'
toepassingen van deze compressor. Deze pagina mag worden
gereproduceerd
en
gebruikt
onderhoudspersoneel.
Voor de meeste zware toepassingen, zoals zandstraling, boringen in
steengroeven,
put-,
olie-
onderhoudsintervallen aangehouden moeten worden om een lange
levensduur van de componenten te kunnen garanderen.
Stof en vuil, hoge vochtigheidsgraad en hoge temperaturen hebben
een invloed op de levensduur van het smeermiddel en de
onderhoudsintervallen voor onderdelen zoals inlaatluchtfilters,
oliescheidingselementen en oliefilters.
AFSTELLING TOERENTAL- EN DRUKREGELAAR
Normaal is geen afstelling vereist voor het regelen, indien de juiste
afstelling niet meer werkt, ga dan als volgt tewerk:
7/73 - 10/53
als
checklist
door
en
gasboringen
zullen
Voor inschakeling
1. Selecteer lagedrukmodus door de HI/LO drukschakelaar op het
bedieningspaneel te draaien.
het
2. Trek het plastic kapje van de lagedrukregelaar (A) omhoog om
deze te ontgrendelen en draai deze linksom totdat de spanning eraf
is. Draai het kapje vervolgens een hele slag rechtsom.
korte
3. Als de hogedrukregeling afgesteld moet worden, herhaal dan stap
2 voor de hogedrukregelaar (B).
4. Sluit de bedrijfskleppen.
Na inschakeling van de unit
5. Druk op de knop 'Service Air' op het bedieningspaneel. Het
apparaat moet sneller gaan lopen en zal vervolgens ontluchten (en
weer stationair draaien). Geheel ontlucht, draai de steldop op de
lagedrukregelaar (A) rechtsom totdat de afvoerdrukmeter 8,6-9 bar
aangeeft. Duw het plastic kapje naar beneden voor de
vergrendeling.
6. Om de hogedrukregeling af te stellen, herhaal stap 5 op de
hogedrukregelaar (B) met dien verstande dat de druk bij een
stationair toerental op 12,1-12,4 bar moet worden afgesteld in de
hogedrukmodus.
OPMERKING: De hogedrukregelaar (B) moet op een hogere druk
worden afgesteld dan de lagedrukregelaar (A).