6.2
Tractor
Opmerking
Bij een permanent op een tractor ingebouwde terminal configureert u alleen
deze tractor en selecteert u deze vervolgens.
Als de terminal op verschillende tractors wordt toegepast, configureer dan alle
tractors. Bij overschakelen naar een andere tractor hoeft u dan alleen nog de
juiste tractor in de lijst te selecteren.
Als geen of een verkeerde tractor is geselecteerd, werken Section Control
en Rate Control met verkeerde instellingen.
Voeg een tractor toe:
1. Druk op de knop „Instellingen".
Het bedieningspaneel „Instellingen" wordt weergegeven.
2. Druk op de knop „Apps".
Het bedieningspaneel "Apps" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „CCI.Config".
Het bedieningspaneel „CCI.Config" wordt weergegeven.
4. Druk op de knop „tractor".
Het bedieningspaneel „Tractor" wordt weergegeven.
5. Druk op de knop „+".
6. Voer de tractornaam in.
7. Bevestig uw invoer.
Het tractormenu wordt weergegeven. De nieuwe tractor is
geselecteerd.
8. Ga terug naar het bedieningspaneel „CCI.Config".
De nieuwe tractor is van een waarschuwingspictogram voor-
zien.
9. Stel de tractor in.
In plaats van het waarschuwingspictogram wordt het trac-
torpictogram weergegeven. De tractor kan nu worden ge-
bruikt.
Machine-instellingen
Nieuwe tractor
67