7 ISOBUS
7.1
ISOBUS-machine
U bedient met de terminal uw ISOBUS-machines. Gebruik de apps
CCI.UT1 en CCI.UT2. Aan elk van deze Universal terminals kunnen ma-
ximaal 5 ISOBUS-machines worden aangemeld. Er kan er echter altijd
maar één worden bediend. Deze bevindt zich in Standard-View. De an-
dere machines zijn in Mini-View zichtbaar.
7.2
ISOBUS-extra bedieningseenheid
Functies van complexe ISOBUS-machines kunnen vaak beter via een
joystick, een schakelpaneel of een andere ISOBUS-bedieningseenheid
(AUX) worden bediend.
Opmerking
De ISOBUS-extra bedieningseenheid maakt alleen verbinding met de terminal
als zich deze met het UT-nummer 1 bij de ISOBUS aangemeld heeft.
Stel het UT-nummer in CCI.UT1 of CCI.UT2 in op 1.
Ingebruikname
U heeft kabel A en Y nodig om de terminal en de ISOBUS-extra bedie-
ningseenheid met de ISOBUS te verbinden:
1. Sluit kabel A („A") aan op stekkeraansluiting A van de terminal.
2. Verbind kabel Y („UT") met kabel A („InCab").
3. Verbind kabel Y („AUX") met de In-cab koppeling van de ISOBUS-
extra bedieningseenheid.
4. Sluit kabel Y („InCab") aan op de In-cab inbouwstekker van de trac-
tor of de zelfrijdende machine.
CCI.UT1 (of CCI.UT2) zijn in de App-beheer ingeschakeld.
U heeft in CCI.UT1 (of CCI.UT2) het UT-nummer 1 ingesteld.
De ISOBUS-extra bedieningseenheid is op de ISOBUS aangesloten.
ISOBUS
Vooraf uitvo-
eren
101