4.1
Gebruikersinstellingen
In de gebruikersinstellingen wordt het bedieningsgedrag van de terminal
aangepast.
Diagnose
De terminal voert een gebeurtenisprotocol uit. Het gebeurtenispro-
tocol wordt uitsluitend op de terminal opgeslagen en niet verzon-
den.
Bij problemen met de terminal of de ISOBUS-machine kunt u het
gebeurtenisprotocol naar uw contactpersoon verzenden:
1. Sluit een USB-stick op de terminal aan.
2. Druk op de knop „Diagnose„.
Het bedieningspaneel „Diagnose" wordt weergegeven.
3. Druk op de knop „Gebeurtenisprotocol".
Het bedieningspaneel „Gebeurtenisprotocol" wordt weerge-
geven.
4. Druk op de knop „Gebeurtenisprotocol op USB-stick opslaan".
Het gebeurtenisprotocol wordt op de USB-stick opgeslagen.
5. Beëindig de procedure met „Terug".
Druk op het bedieningspaneel „instellingen" op de knop „Ge-
bruiker".
Het bedieningspaneel „Gebruiker" wordt weergegeven:
Instellingen
29