Introductie
1.2 Functiebeschrijving
1.2.1 Therapieapparaat
6
NL
SOMNObalance (e) / SOMNOsoft 2 (e)
De toepassing met andere apparaten is niet toegestaan. Gebruik
het apparaat uitsluitend voor het hier genoemde doel.
Een blaaswerk zuigt omgevingslucht aan via een filter en
transporteert deze door het slangensysteem en het masker naar de
patiënt.
Tijdens de slaap worden de ademwegen van de patiënt door de
geproduceerde luchtdruk gespalkt.
Het therapieapparaat analyseert de druk en het
ademstroomsignaal en herkent respiratorische gebeurtenissen
(bijv . apnoes, hypopnoes, stroombegrenzingen en snurken).
In de modus APAP (alleen SOMNObalance (e)) wordt bij
obstructieve respiratorische gebeurtenissen de therapiedruk
automatisch verhoogd – echter maximaal tot aan de bovenste door
de arts voorgeschreven drukgrens. Na beëindiging van de
gebeurtenissen wordt de therapiedruk weer langzaam
gereduceerd.
softPAP-modus
In de softPAP-modus wordt de ademstroomcurve continu
geëvalueerd om de overgangen tussen inspiratie en expiratie
vroegtijdig te herkennen. Voor de overgang naar de expiratie
wordt de therapiedruk gereduceerd om het uitademen te
vergemakkelijken. Voor het begin van de volgende inspiratie wordt
de druk weer op de therapiewaarde verhoogd.
Als er tijdens de slaap apnoes of valide stroombeperkingen
optreden, wordt voor de betreffende periode automatisch de
softPAP-modus gedeactiveerd. Bij een te hoge ademfrequentie
wordt de softPAP-modus eveneens tijdelijk gedeactiveerd. De
therapiedruk blijft tijdens deze periode gereduceerd wanneer er
geen apnoes, stroombeperkingen of artefacten optreden.