3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de
parkeerrem in werking, schakel de aftakas
uit en zet de rijhendels in de vergrendelde
neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor
loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de
aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de
bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen.
4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de
parkeerrem in werking, schakel de aftakas
uit en zet de rijhendels in de vergrendelde
neutraalstand. Start nu de motor. Als de motor
loopt, centreert u een van beide rijhendels
en beweegt u deze (vooruit of achteruit).
De motor moet nu stoppen. Herhaal deze
procedure bij de andere rijhendel.
5. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de
parkeerrem buiten werking, schakel de aftakas
uit en zet de rijhendels in de neutraalstand.
Probeer de motor te starten; de motor mag nu
niet gaan draaien.
Vooruit en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de
motor, oftewel het toerental (in omwentelingen
per minuut). Zet de gashendel op SNEL om
de beste prestaties te verkrijgen. Laat de motor
tijdens het maaien altijd vol gas draaien.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De
bestuurder kan de controle over de machine
verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk
letsel en schade aan de machine.
• Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
• Verminder de snelheid van de machine
voordat u een scherpe bocht maakt.
Vooruitrijden
1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem
vrijzetten.
2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde
stand.
3. Om vooruit te rijden, duwt u de rijhendels
langzaam naar voren (Figuur 14).
Opmerking: De motor slaat af als u de
rijhendels van de tractie beweegt terwijl de
parkeerrem is werking is gesteld.
Om in een rechte lijn te rijden, moet u
gelijkmatige druk uitoefenen op beide
rijhendels (Figuur 14).
Om te draaien, beweegt u de rijhendel naar
de neutraalstand, in de richting waarin u wilt
draaien (Figuur 14).
Hoe verder u de rijhendels beweegt (in beide
richtingen), des te sneller zal de machine in de
gewenste richting rijden.
Om te stoppen, zet u beide rijhendels in de
middelste stand.
Figuur 14
1. Rijhendel–Vergrendelde
neutraalstand
2. Middelste, onvergrendelde
stand
Achteruitrijden
1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde
stand.
2. Om achteruit te rijden, trekt u de rijhendels
naar achteren (Figuur 14).
Om in een rechte lijn te rijden, moet u
gelijkmatige druk uitoefenen op beide
rijhendels (Figuur 14).
19
3. Vooruit
4. Achteruit