9. De regelmodi instellen
H
Afb. 23 Selectie van pompinstelling voor systeemtype
Fabrieksinstelling: Tussenliggende proportionele drukcurve, aan-
geduid als PP2.
Proportionele drukcurve (PP1, PP2 of PP3)
De regeling van de proportionele druk past de pompprestaties
aan op basis van de huidige vraag naar warmte in het systeem,
maar de pompprestaties volgende de geselecteerde prestatie-
curve, PP1, PP2 of PP3. Zie afb. 24, waarbij PP2 is geselecteerd.
Zie paragraaf 10. Opsporen van storingen voor nadere informa-
tie.
H
Afb. 24 Drie proportionele drukcurves/-instellingen
De selectie van de juiste instelling voor de proportionele druk is
afhankelijk van de kenmerken van het verwarmingssysteem in
kwestie en de actuele vraag naar warmte.
Constante drukcurve (CP1, CP2 of CP3)
De regeling van de constante druk past de pompprestaties aan
op basis van de huidige vraag naar warmte in het systeem, maar
de pompprestaties volgende de geselecteerde prestatiecurve,
CP1, CP2 of CP3. Zie afb. 25, waarbij CP1 is geselecteerd.
Zie paragraaf 10. Opsporen van storingen voor nadere informa-
tie.
H
Afb. 25 Drie constante drukcurves/-instellingen
De selectie van de juiste instelling voor de constante druk is
afhankelijk van de kenmerken van het verwarmingssysteem in
kwestie en de actuele vraag naar warmte.
Q
PP3
PP2
PP1
Q
CP3
CP2
CP1
Q
Constante curve/constant toerental (I, II of III)
Bij werking op constante curve/constant toerental, werkt de pomp
met een constant toerental, ongeacht de huidige vraag in het
systeem. De pompprestaties volgen de geselecteerde prestatie-
curve, I, II of III. Zie afb. 26, waarbij II is geselecteerd. Zie para-
graaf 10. Opsporen van storingen voor nadere informatie.
H
Afb. 26 Drie instellingen voor constante curve/constant toeren-
tal
De selectie van de juiste instelling voor constante curve/constant
toerental is afhankelijk van de kenmerken van het verwarmings-
systeem in kwestie.
Q
17