Hoewel dit voertuig is uitgerust met een ophanging, kan het rijden op
zeer "hobbelig" of uiterst ruig terrein u een onaangenaam gevoel ge-
ven of zelfs rugletsels veroorzaken. Vaak moet u in gehurkte houding
rijden. Vertraag dan en vang de schokken gedeeltelijk op met gebo-
gen benen.
W W e e g g e e n n o o v v e e r r s s t t e e k k e e n n
Als u een kruispunt moet oversteken, zorg er dan voor dat het aanko-
mende verkeer aan beide kanten goed zichtbaar is en beslis waar u
naartoe wilt rijden aan de andere kant van het kruispunt. Rijd in een
rechte lijn naar dat punt toe. Maak geen scherpe veranderingen van
richting of versnel niet abrupt. Dit kan ertoe leiden dat het voertuig
kantelt. Rijd niet op het trottoir of op fietspaden. Deze zijn enkel voor
dit specifieke gebruik bedoeld.
D D r r a a a a i i e e n n
Oefen het draaien met lage snelheid voordat u het sneller probeert.
Houd beide handen op het stuur en beide voeten op de voetsteunen.
Houd een constante snelheid aan of versnel lichtjes in een bocht.
Om het risico op kantelen te beperken:
– Wees voorzichtig in bochten.
– Draai het stuur niet te ver of te snel naargelang uw snelheid en
omgeving. Pas uw stuurbewegingen ook aan naargelang uw
snelheid en omgeving.
– Vertraag voor u een bocht neemt. Vermijd hard remmen in een
bocht.
– Vermijd snel of hard optrekken in een bocht, zelfs als u uit stil-
stand of aan een lage snelheid vertrekt.
– Probeer nooit donuts, skids, slides, fishtails, sprongen of andere
stunts. Als het voertuig begint te slippen of te schuiven, stuur dan
in de richting waarin het voertuig slipt of schuift. U mag nooit
bruusk remmen en de wielen blokkeren.
– Vermijd verharde wegen. Dit voertuig is niet ontworpen om te rij-
den op verharde wegen en loopt meer risico om te kantelen. Als u
Veiligheidsinformatie
RIJDEN MET UW VOERTUIG
49