Aandraaimomenten voor het vastdraaien
Beschrijving
Afmetingen
M6
M8
M10
Zeskantbout
M12
M16
M20
M24
Spleetbreedte S2
Buitendiame-
ter van de
koppeling
Standaard koppeling
[mm]
Nominaal
Tolerantie
80
-
95
-
110
-
125
4
140
4
160
4
200
4
225
4
250
4
Meet S2 rondom de volledige koppeling. De maxi-
N.B.
maal toelaatbare afwijking tussen de grootste en
kleinste meting is 0,2 mm.
Als de koppeling en de motor niet door Grundfos geleverd zijn,
dan dienen de instructies van de fabrikant van de koppeling
opgevolgd te worden.
Waarschuwing
De koppelingsbeschermer dient tijdens bedrijf
altijd aanwezig te zijn.
7.4 Leidingwerk
7.4.1 Leidingen
Zorg bij het installeren van de leidingen dat het pomphuis niet
door het leidingwerk onder spanning komt te staan.
De zuig- en persleidingen moeten een toereikende doorlaat heb-
ben, rekening houdend met de voordruk van de pomp.
Installeer de leidingen zodanig dat luchtinsluiting wordt verme-
den, vooral aan de zuigzijde van de pomp.
Afb. 13 Leidingen
Aandraaimoment
[Nm]
10 ± 2
12 ± 2,4
23 ± 4,6
40 ± 8
80 ± 16
120 ± 24
120 ± 24
Spleetbreedte S2
[mm]
Uitbouwkoppeling
Nominaal
Tolerantie
-
4
0/-1
-
4
0/-1
-
4
0/-1
0/-1
4
0/-1
0/-1
4
0/-1
0/-1
4
0/-1
0/-1
6
0/-1
0/-1
6
0/-1
0/-1
8
0/-1
Plaats afsluitkleppen aan beide kanten van de pomp om te voor-
komen dat u het systeem moet laten leeglopen als de pomp
gereinigd of gerepareerd moet worden.
Zorg dat de leidingen zo dicht mogelijk bij de pomp voldoende
worden ondersteund, zowel aan de zuig- als aan de perszijde. De
tegenflenzen moeten dicht bij de flenzen van de pomp geplaatst
worden zonder onder spanning te komen, aangezien dit schade
aan de pomp kan veroorzaken.
Afb. 14 Bevestiging aan leidingen
7.4.2 Omloopleiding
Waarschuwing
De pomp mag niet tegen een gesloten klep
draaien aangezien dit kan leiden tot een toename
in temperatuur/vorming van stoom in de pomp,
wat schade aan de pomp kan veroorzaken.
Als er enig risico bestaat dat de pomp tegen een gesloten persaf-
sluiter draait, moet worden gezorgd voor een minimale vloeistof-
stroom door de pomp, door een omloopleiding/afvoerleiding op
de persleiding aan te sluiten. Het minimale debiet moet ten min-
ste 10 % van het maximale debiet bedragen. Het debiet en de
opvoerhoogte staan vermeld op het typeplaatje van de pomp.
7.5 Trillingsdemping
7.5.1 Vermindering van lawaai en trillingen
Overweeg trillingsdemping van de pomp, voor optimale werking
en zo weinig mogelijk lawaai en trillingen. Overweeg dit in het
algemeen altijd voor pompen met motoren van 11 kW en meer.
Voor motoren van 90 kW en meer is trillingsdemping verplicht.
Kleinere motoren kunnen echter ook ongewenst lawaai en trillin-
gen veroorzaken.
Lawaai en trillingen ontstaan door de omwentelingen van de
motor en pomp en door de stroming in leidingen en hulpstukken.
De invloed op de omgeving is subjectief en hangt af van de juiste
installatie en de toestand van de rest van het systeem.
Vermindering van lawaai en trillingen wordt het beste bereikt door
middel van een betonnen fundatie, trillingsdempers en expansie-
koppelingen. Zie afb. 14.
7.5.2 Trillingsdempers
Om te voorkomen dat trillingen worden doorgegeven aan gebou-
wen adviseren we om de fundatie van de pomp door middel van
trillingsdempers te isoleren van het gebouw.
Voor de keuze van de juiste trillingsdemper zijn de volgende
gegevens nodig:
•
krachten die door de demper worden overgebracht
•
motortoerental, rekening houdend met toerentalregeling,
indien van toepassing
•
vereiste demping in % - aanbevolen waarde is 70 %.
De keuze van de trillingsdemper verschilt van opstelling tot
opstelling. Een verkeerde demper kan in sommige gevallen de
trillingen verergeren. Trillingsdempers dienen daarom op maat te
worden geleverd door de leverancier van de trillingsdempers.
Als u de pomp op een fundatie met trillingsdempers installeert,
plaats dan altijd expansiekoppelingen aan de pompflenzen. Dit is
belangrijk om te voorkomen dat de pomp in de flenzen "hangt".
15