Volg de aanwijzingen van meldingen op het scherm om de papiergegevens op te slaan.
6. Trek het verlengstuk van de uitvoerlade (A) uit en open de papieruitvoersteun (B).
7. Selecteer Afdrukken in de toepassing.
Meestal kunt u het dialoogvenster Afdrukken (Print) openen door Afdrukken (Print) te selecteren in
het menu Bestand (File).
8. Selecteer de modelnaam en klik op Voorkeuren (Preferences) (of Eigenschappen
(Properties)).
Instellingen van het printerstuurprogramma worden weergegeven.
Opmerking
• Namen van opdrachten of menu's verschillen per toepassing, en afdrukken kan uit meer stappen
bestaan. Raadpleeg de instructiehandleiding van de toepassing voor meer instructies.
9. Selecteer een veelgebruikt afdrukprofiel.
Selecteer bij Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings) op het tabblad Snel instellen
(Quick Setup) een profiel dat geschikt is voor het doel van de afdruk.
Nadat u een afdrukprofiel hebt geselecteerd, worden de vooraf ingestelde waarden automatisch
toegepast op Extra functies (Additional Features), Mediumtype (Media Type) en Papierformaat
printer (Printer Paper Size).
35